Bomen

Naaldboomsoorten

 

 

 

Voorwoord

In dit dictaat worden de eigenschappen van de naaldboomsoorten, die in de Nederlandse bosbouw gebruikt worden, weergegeven. Per geslacht is een determinatietabel toegevoegd. De volgende boomsoorten worden behandeld: Abies alba, Abies grandis, Larix kaempferi, Picea abies, Pinus sylvestris, Pinus nigra var. Nigra, Pinus nigra var. Maritima en Pseudotsuga menziesii.

Dit dictaat is een verfijning van het Basisboek Naaldboomsoorten (Buiting, 1993). De gegevens uit dit dictaat zijn gerangschikt, zodat het dictaat beter hanteerbaar is. Daarnaast zijn de gegevens meer up-to-date. Ook de literatuurlijst is vernieuwd. Dit is gedaan met behulp van de website www.agralin.nl. Tenslotte is ook een scheiding aangebracht tussen de gegevens die behoren tot de Tentamenstof (T) en gegevens die bruikbaar zijn als naslagwerk (N).

 

Juni 2002

Ronald Buiting

Mirjam Wagteveld

 

 

 

 

 

Inhoud

Naaldboomsoorten    *

Voorwoord     *

1          Abies   *

1.1       Determinatietabel abies       *

1.2       Abies alba Mill. (fam. Pinaceae)     *

1.2.1      Naam    *

1.2.2      Verspreiding         *

1.2.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

1.2.4      Klimaat *

1.2.5      Bodem  *

1.2.6      Vermeerdering     *

1.2.7      Beheer   *

1.2.8      Hout      *

1.2.9      Ziekten en plagen               *

1.2.10    Opmerkingen       *

1.2.11    Literatuur             *

1.3       Abies grandis Lindl  *

1.3.1      Naam    *

1.3.2      Verspreiding         *

1.3.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

1.3.4      Klimaat *

1.3.5      Bodem  *

1.3.6      Vermeerdering     *

1.3.7      Beheer   *

1.3.8      Hout      *

1.3.9      Ziekten en plagen               *

1.3.10    Opmerkingen       *

1.3.11    Literatuur             *

2          Larix   *

2.2       Determinatietabel Larix      *

2.2       Larix kaempferi (Lamb.) Carr.      *

2.2.1      Naam    *

2.2.2      Verspreiding         *

2.2.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

2.2.4      Klimaat *

2.2.5      Bodem  *

2.2.6      Vermeerdering     *

2.2.7      Beheer   *

2.2.8      Hout      *

2.2.9      Ziekten en plagen               *

2.2.10    Opmerkingen       *

2.2.11    Literatuur             *

3          Picea   *

3.1       Determinatietabel Picea       *

3.2       Picea abies Karst fam. Pinaceae     *

3.2.1      Naam    *

3.2.2      Verspreiding         *

3.2.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

3.2.4      Klimaat *

3.2.5      Bodem  *

3.2.6      Vermeerdering     *

3.2.7      Beheer   *

3.2.8      Hout      *

3.2.9      Ziekten en plagen               *

3.2.10    . Opmerkingen     *

3.2.11    Literatuur             *

4          Pinus  *

4.1       Determinatietabel Pinus      *

4.2       Pinus sylvestris L.; 2-naaldig (fam. Pinaceae)       *

4.2.1      Naam    *

4.2.2      Verspreiding         *

4.2.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

4.2.4      Klimaat *

4.2.5      Bodem  *

4.2.6      Vermeerdering     *

4.2.7      Beheer   *

4.2.8      Hout      *

4.2.9      Ziekten en plagen               *

4.2.10    Opmerkingen       *

4.2.11    Literatuur             *

4.3       Pinus nigra Arn. Var. Nigra; 2-naaldig     *

4.3.1      Naam    *

4.3.2      Verspreiding         *

4.3.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

4.3.4      Klimaat *

4.3.5      Bodem  *

4.3.6      Vermeerdering     *

4.3.7      Beheer   *

4.3.8      Hout      *

4.3.9      Ziekten en plagen               *

4.3.10    Opmerkingen       *

4.3.11    Literatuur             *

4.4       Pinus nigra Arn. Var. Maritima; 2-naaldig          *

4.4.1      Naam    *

4.4.2      Verspreiding         *

4.4.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

4.4.4      Klimaat *

4.4.5      Bodem  *

4.4.6      Vermeerdering     *

4.4.7      Beheer   *

4.4.8      Hout      *

4.4.9      Ziekten en plagen               *

4.4.10    Opmerkingen       *

4.4.11    Literatuur             *

5          Pseudotsuga   *

5.1       Pseudotsuga mensziesii (Mirb) Franco. Fam. Pinaceae   *

5.1.1      Naam    *

5.1.2      Verspreiding         *

5.1.3      Kenmerken / Eigenschappen           *

5.1.4      Klimaat *

5.1.5      Bodem  *

5.1.6      Vermeerdering     *

5.1.7      Beheer   *

5.1.8      Hout      *

5.1.9      Ziekten en plagen               *

5.1.10 Opmerkingen          *

5.1.11    Literatuur             *

 

 

 

1.   Abies

 

1.     1 Determinatietabel abies

1

  • Twijgen gegroefd en kaal……………………………………………………………Abies homolepis
  • Twijgen vrijwel glad en behaard…………………………………………………..Ga naar 2

2

  • Huidmondstrepen op weerszijden van de naald…………………………….Ga naar 3
  • Op de bovenzijde van de naald geen huidmondstrepen

of alleen aan het uiteinde enkele korte streepjes.………………………...Ga naar 4

3      

  • Naalden langer dan 4 cm, top spits………………………………………………Abies concolor
  • Naalden korter dan 4 cm, top iets uitgerand………………………………….Abies procera

4

  • Naalden kamvormig geplaatst, ca. in een plat vlak,

hoogstens tegen het einde der twijgen iets naar voren…………………..Ga naar 5

  • Naalden op de bovenzijde van de twijg niet in een plat

vlak, aan de onderzijde der twijg soms wel………………………………….Ga naar 6

5      

  • Naalden 3-5 cm lang, opvallend in een plat vlak;

knoppen harsig………………………………………………………………………..         Abies grandis

  • Naalden 1-3 cm, minder opvallend in een plat vlak;

knoppen harsvrij………………………………………………………………………         Abies alba

6

  • Naalden kort (1-2 cm), rondom afstaand, naar de kop

toe verbredend, knoppen sterk harsig…………………………………………        Abies koreana

  • Naalden langer dan 2 cm, althans de grootste, ca. overal

even breed………………………………………………………………………………         Ga naar 7

7

  • Naalden bovenop de twijg bol naar voren gekromd,

twijgen geheel bedekkend; knoppen harsvrij……………………………….        Abies nordmanniana

  • Naalden bovenop de twijg naar boven en schuin naar

voren gericht, ca. recht, bovenop de twijg soms een smal

gootje vormend; knoppen harsig………………………………………………..Abies veitchii

 

 

 

1.2 Abies alba Mill. (fam. Pinaceae)

 

1.2.1 Naam

  • Nederland: (T) Zilverden
  • Engeland: (T)         Silverfir
  • Duitsland: (T)        Edeltanne, Weisstanne
  • Frankrijk: (N)         Sapin pectiné        

 

1.2.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

Optimum in de West-Alpen, Jura, Vogezen, Zwarte Woud, Pyreneeën, Centraal Frankrijk, Karpathen, Apenijen en de Balkan.

  • Verticale verspreiding: (T)

Middelgebergte van de gematigde zone van midden en zuid Europa van 800-1200 à 1300 mbz.

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

Door de grote gevoeligheid voor voorjaarsnachtvorst zijn de mogelijkheden voor aanplant in open landschappen zoals Nederland zeer beperkt. Locaal (in Friesland en Denemarken) met succes buiten het natuurlijk verbreidingsgebied aangeplant.

 

1.2.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

Model Massart. Kan 50 m hoog en 300 à 400 jaar oud worden. Kenmerkend op oudere leeftijd is de afplatting van de kroon (wordt ooievaarsnest genoemd). De jeugdgroei is langzaam; daarna lang aanhoudende goede groei.

  • Kroon: (T)

Heeft regelmatige jaarkransen. Dit verandert op latere leeftijd (ooievaarsnest).

  • Loof: (T)

De naalden aan de zijtakken staan duidelijk in twee rijen. De naalden blijven 6 à 10 jaar aan de boom zitten.

  • Stam: (T)

Recht, hoog vormgetal (0,53-0,60 bij 15 m lengte), dus volhoutig.

  • Wortelstelsel: (T)

Na eerst een penwortel ontwikkelt het wortelstelsel zich tot een hartwortelsysteem dat diep in de grond doordringt. Hoge wortelenergie. Veel wortelvergroeiingen. Vormt nooit uitlopers.

  • Lichtbehoefte: (T)

Schaduwboomsoort. Verdraagt veel meer schaduw dan beuk, ook op oudere leeftijd zeer veel schaduwverdragend. Natuurlijke verjonging al vanaf VG = 0,8. Voor goede groei op oudere leeftijd liefst veel licht. Vormt licht-, schaduw- en halfschaduwnaalden. Blijft recht, ook bij eenzijdig licht. De kroon is zeer dicht.

 

1.2.3 Klimaat

  • Algemeen:

Geen bijzonderheden

  • Temperatuur: (T)

Geen engte warmtegrenzen. Gevoelig voor vorstscheuren, wel goed bestand tegen wintervorst.

Zeer gevoelig voor nachtvorst; daardoor in randen moeilijk omhoog te krijgen en ruimere mogelijkheden in de bergen dan in de vlakte. De herkomsten uit het oosten van Denemarken (Thüringen) zijn minder nachtvorstgevoelig.

  • Zon: (T)

Middelmatig gevoelig voor zonnebrand, omdat de boom lang een gladde bast heeft.

  • Wind: (T)

Stormvast, beter dan fijnspar bestand tegen zeewind.

  • Neerslag: (T)

Gevoelig voor droogte vooral 's zomers; bij hoge neerslag (1200 mm) verdraagt de zilverden veel warmte, bij gering neerslag niet.

  • Bliksem: (T)

Weinig gevaarlijk.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Zeer gevoelig.

 

1.2.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Stelt vrij hoge tot middelmatige eisen; vochtige, humusrijke, leemhoudende grond; niet op veengrond.

  • Diepgrondigheid: (T)

Eist een middelmatig diepe open grond met een zomerontwatering van minstens 80-100 cm.

  • Zuurgraad: (T)

Optimaal is een pH van 4,5-5, maar kan groeien bij pH van 3,8-7,4.

  • P: (N)

> 40.

  • Bodemvruchtbaarheid: (T)

Stelt vrij hoge eisen aan de bodemvruchtbaarheid, eist meer kalk dan Pinus en Larix.

  • Strooiselvertering: (T)

Goed, gemakkelijker dan fijnspar.

  • Vocht: (N)

Zie Neerslag bij Klimaat

 

1.2.6 Vermeerdering

  • Bloei: (N)

Bloeit van april / mei tot eind juni en is een windbestuiver. Bloei alleen in het bovendeel van de kroon.

  • Vrucht: (T)

Vrucht is in september / oktober rijp. In het najaar valt het zaad. Draagt onregelmatig zaad (door invloed vorst?), ongeveer elke 3 tot 4 jaar.

  • Voortplanting: (N)

Uit zaad bij voorkeur in herfst i.v.m. verlies van kiemkracht (november / december), of half mei. Liefst onder scherm wegens vorstgevoeligheid

  • Kiemplant: (N)

Komt eind mei boven de grond met 5 kiemnaalden. Vertoont de eerste jaren een zeer langzame groei.

  • Oogst: (N)

Kegels afsnijden 8 à 14 dagen voor volledige rijpheid (september / oktober).

  • Bewaring: (N)

In de kegel of eventueel gemengd met turfmolm in koelcel.

  • Zaad: (N)

1 hl verse kegels = 30-40 kg en geeft 2-4 kg ontvleugeld zaad; 1 hl ontvleugeld zaad weegt 25-30 kg; per kg 18000-28000 zaden.

  • Kiemkracht: (N)

30-45%; bij uitzaai in voorjaar voorkiemen door zaad 8-14 dagen te mengen met vochtig zand. Het zaad is moeilijk te bewaren; behoudt zijn kiemkracht slechts tot volgend voorjaar.

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

10-12 kg zaad per are bij breedwerpig uitzaaien; 5 kg/are bij rijenzaad; dit geeft gemiddeld 250-400 planten/m2. Zaaibed bedekken met zand, 1 à 2 cm dik. Kiemplant 2 jaar op zaaibed laten staan.

 

1.2.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Alleen aanplanten als een scherm van oud bos aanwezig is (bescherming tegen late nachtvorst!). Door kaalkap verdwijnt de zilverden. In hervorming van zuiver fijnsparbos tot gemengd bos. In Denemarken zet men zilverden en lariks in één plantgat. (Beschaduwing zilverden).

  • Menging: (T)

Met fijnspar en beuk, overgroeit eik in de kroon. Eist lange tijd bescherming.

  • Dunning: (T)

Langzaam vrijstellen. Bij plotselinge vrijstelling na onderdrukking kan breuk in het hout (ringscheuring) of ringschaling ( los hart op de grens van nauwe en wijde jaarringen) ontstaan.

  • Natuurlijke verjonging: (T)

Veel Abies-bos ontstaat uit natuurlijke verjonging in verschillende systemen. Ook in NL natuurlijke verjonging: bijvoorbeeld Schovenhorst. Heeft wel minerale bodem nodig.

  • Snoei: (N)

Er bestaat een klein gevaar voor het inrotten van snoeiwonden van levende takken.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (T)
    Op 500-600 mbz. opstandsvormend, overigens gemengd o.a. met fijnspar en beuk.
  • Bedrijfsvorm: (T)

teelt van kwaliteitshout kan worden volstaan met de aanleg van 2500 stuks per ha.

 

1.2.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Minder waard dan vurenhout. Heeft een witte kleur, wordt spoedig grijsgrauw.

  • Gebruik: (T)

Wordt gebruikt als bouw- en papierhout.

  • Groeisnelheid: (N)

In NL geen opbrengsttabel beschikbaar.

  • Beschadigingen: (T)

Voorkomende beschadigingen bij de zilverden zijn vorstscheuren en vorstkernen. De zilverden ondervindt weinig schade van sneeuw of wind, maar is wel zeer gevoelig voor stagnerend water.

  • Herstel: (T)

Wonden aan de bast overgroeien snel.

 

1.2.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (N)

De plaag die voorkomt bij de zilverden is Zilversparluis (Adelges nüsslini). Door herten, maar vooral ook door reeën verdwijnt de zilverden. Ook is er een gering gevaar voor insecten.

  • Ziekten: (N)

-Zilverdennenschot (Lophodermium nervisequum)

-Insnoeringsziekte (Phoma abiëtina)

-Roestzwam (Melampsorella caryophyllacearum)

 

1.2.10 Opmerkingen

Geen.

 

1.2.11 Literatuur

  • Huessendorfer E, 1996: Untersuchungen uber die genetische Variation der Weisstanne (Abies alba Mill.) unter dem Aspekt der in situ Erhaltung genetischer Ressourcen in der Schweiz. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "de Haaff" Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (boekcode: Arb/Micro ; M060)
  • Schmid-Haas P, Baumann E, Holdenrieder O, 1997: Infektionen der Stuetzwurzeln, Kronenverlichtung und Zuwachs bei Fichten und Tannen. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "de Haaff Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (boekcode: Arb/Serie; Mitteilungen.E.F.A.Wald.72-2).
  • Spoerk J, Schwarzbauer P, 1995: Vermarktungskonzept fuer Tannenholz. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "de Haaff" Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (boekcode: Arb/Serie ; Schriftenreihe Betriebswirtsch.23)
  • Krehan H, 1989: Das Tannensterben in Europa : eine Literaturstudie mit kritischer Stellungnahme. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "de Haaff" Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (Boekcode: 32/518(39))
  • Voor verdere literatuur over de Abies alba wordt verwezen naar www.agralin.nl

 

1.3 Abies grandis Lindl

 

1.3.1 Naam

  • Amerika: (T) Lowland white fir, grand fir, giant fir
  • Duitsland: (T)        Grosze (Kalifornische) Küstentanne

 

1.3.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

In de Noordelijke Rocky Mountains en het Pacifische kustgebied in Noord-Amerika van Oregon tot Washington en in Vancouver (Canada)

  • Verticale verspreiding: (N)

Van 0-2.300 mbz

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

In vele West-Europese landen.

 

1.3.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

Model Massart: kan 80 tot 90 m hoog worden met een diameter van 60 tot 100 cm en een leeftijd tot 200 jaar. De boom heeft van nature een rechte stam met een smalle kroon (zoals douglas en sitkaspar) en een langzame jeugdgroei (15-30 cm/jaar), soms minder maar soms ook 80-90 cm. Tussen 20 en 30-jarige leeftijd begint de snelle groei.

  • Kroon: (T)

In de jeugd spitse kroon.

  • Loof: (T)

Loopt laat in het voorjaar uit, wordt geoogst als siergroen.

  • Stam: (T)

Lange takvrije cilindrische stam; vormt waterlot; in gesloten stand goede tot redelijk goede stamreiniging; in vrije stand blijven de takken lang zitten. Volhoutig in Drenthe; volhoutiger dan douglas. Houdt lang een gladde grijze bast met veel harsbuilen, waarin vloeibare welriekende hars; later ruwe donkerbruine schors.

  • Wortelstelsel: (T)

Diepgaande paalwortel (dus open grond vereist) met op latere leeftijd sterke zijwortels.

  • Lichtbehoefte: (T)

Is matig schaduwverdragend (staat tussen fijnspar en zilverden in), vooral in de jeugd (ongeveer als douglas). Heeft een groot aanpassingsvermogen. Is minder schaduw verdragend dan andere Abiessoorten.

 

1.3.4 Klimaat

  • Algemeen: (T)

Is klimaatvaag; stelt over het geheel genomen lagere eisen dan douglas.

  • Temperatuur: (T)

Door laat uitlopen weinig nachtvorstgevoelig; niet gevoelig voor zonnebrand (Duitse ervaring), iets meer gevoelig voor wintervorst dan Abies alba.

  • Zon: (T)

Is niet gevoelig voor zonnebrand.

  • Wind: (T)

Tijdens de groei windgevoelig; in Engeland windworpgevaarlijk; elders stormvast. In Drenthe stormgaten in oude opstand. Wortelt vaster dan douglas. Gevaar voor windbreuk.

  • Neerslag: (T)

Matige eisen aan neerslag; kan redelijk tegen droogte; vraagt in Engeland 1.000-1.200 mm voor optimale groei. Is sneeuwvast; soms echter sneeuwschade.

  • Bliksem: (T)

Geen bijzonderheden.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Zeer gevoelig voor luchtverontreiniging.

 

1.3.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Vraagt frisse, open, goede, vochtige grond; bij voorkeur goede leemhoudende grond. Kan ook groeien op vrij droge en lichte gronden. Is dus betrekkelijk bodemvaag.

  • Diepgrondigheid: (T)

Heeft een diepe open grond nodig voor een goede groei.

  • Zuurgraad: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • P: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Bodemvruchtbaarheid: (T)

Stelt vrij hoge eisen aan de bodemvruchtbaarheid.

  • Strooiselvertering: (T)

Goed, beter dan van de beuk.

  • Vocht: (T)

Matige eisen; heeft bijvoorbeeld droogte in 1959 goed doorstaan; is toen blijven groeien in tegenstelling tot lariks en douglas. Bij hogere grondwaterstand is kap op 60-jarige leeftijd nodig (Nancy en omgeving).

 

1.3.6 Vermeerdering

  • Bloei: (T)

Bloeit in mei.

  • Vrucht: (T)

De kegels zijn rijp in september, draagt zaad om de 2 tot 4 jaar.

  • Voortplanting: (N)

Het zaad in november van het oogstjaar uitzaaien, of vroeg in het voorjaar; eventueel 4 weken stratificeren.

  • Kiemplant: (N)

De kiemplanten verschijnen na 42 dagen.

  • Oogst: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Bewaring: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Zaad: (N)

28.000 zaden per kg; ook genoemd 50.000 per kg.

  • Kiemkracht: (N)

De kiemkracht is 40% of lager. De kiemkracht van het zaad is vrij kort.

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

 

1.3.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Bijzonder mooie groei in West-Europa op praktisch alle standplaatsen; ook voor niet te grote kaalkapterreinen; bij voorkeur met zijschaduw (in Assen-Oost en Chaam mooie aanplantingen).

  • Menging: (T)

Groepsgewijs met douglas, Europese lariks, sitkaspar of fijnspar.

  • Dunning: (T)

Eerste ingrepen op 15- tot 18-jarige leeftijd, niet sterker dan 20% verwijderen.

  • Natuurlijke verjonging: (T)

Verjongt zich in Nederland sporadisch.

  • Snoei: (T)

Alleen dode takken; ook kunnen de onderste levende takkransen gesnoeid worden voor siergroen. Takafstoting is slecht.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (T)

Douglas, Thuja plicata, Tsuga, sitkaspar, Abies amabilis, loofhoutsoorten en vele andere soorten. Soms zuivere opstanden.

  • Bedrijfsvorm: (T)

Opgaand bos, zowel in kaalkap als onder scherm. In Nederland weinig aangeplant. Voor de teelt van kwaliteitshout kan worden volstaan met de aanleg van 2500 stuks per ha.

 

1.3.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Licht van kleur; brede jaarringen, geringe duurzaamheid. Minder bruikbaar dan Abies alba en Picea abies.

  • Gebruik: (T)

Hout wordt gebruikt voor kisthout, papierhout en vele andere doeleinden. Hout is niet zeer waardevol, maar beter dan werd verwacht; massaproduct. Het heeft een onaangename geur en wordt daarom niet binnenshuis gebruikt.

  • Groeisnelheid: (T)

Tot 20 jaar langzamer, daarna sneller dan douglas. Zeer grote produktie, tot 30 m3/j/ha lopende aanwas; gemiddeld op 37 jaar 20 m3/ha, meer dan douglas en zilverden. Vooral door langzame jeugdgroei valt de productie in Nederland niet mee. Opbrengsttabellen in Engeland en Denemarken.

  • Beschadigingen: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Herstel: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

 

1.3.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (T)

Konijnen, reeën en herten brengen net als bij douglas en de zilverden veel schade aan, maar de Abies grandis heeft een redelijk groot regeneratievermogen. Andere plagen die genoemd kunnen worden, zijn vorstscheuren. Soms ook enige luisaantasting, maar weinig last van insectenplagen.

  • Ziekten: (T)

Heeft geen last van wortelrot (Fomes annosus) en kan dus op oud bouwland toegepast worden.      

 

1.3.10 Opmerkingen

Zeer bruikbare soort met groot aanpassingsvermogen. In Duitsland wordt aanbevolen de soort meer te gebruiken i.v.m. productieverhoging. (Op 30-jarige leeftijd in Beieren 27% meer hoogtegroei en 52% meer diktegroei dan Abies alba). Dit is de soort met de grootste kansen na douglas en lariks. Echter niet iedereen is enthousiast, sommigen staan zelfs negatief tegenover Abies grandis en zeggen: waar douglas wil groeien geen Abies grandis planten, alleen voor het vullen van gaten in een opstand. Dit mede gezien de geringe bruikbaarheid van het hout.

 

1.3.11 Literatuur

  • Burg, J. van den, 1997: Groei en groeiplaats van Japanse lariks, Abies grandis en Tsuga heterophylla in Nederland. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (Boekcode: Arb/Serie ; IBN-rapport.273).

 

 

  • Ferguson, D.E. , Johnson, F.D. , 1996: Classification of grand fir mosaic habitats. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "de Haaff" (Boekcode: IBNWAG ; Med. (792)-1b ; INT-GTR-337).
  • Kranenborg, K.G. ,1994: Abies grandis provenance research in the Netherlands. Te vinden in de mediatheek van Hogeschool Larenstein larensteinselaan 26-a in Velp (boekcode: 630*17(492) KRAN)
  • Riebel, 1994: Ueber einige Holzeigenschaften der grossen Kuestentanne (Abies grandis, Douglas, Lindley) aus suedwestdeutschen Anbauten. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "de Haaff" (boekcode: 32/494(177)).
  • Voor verdere literatuur over de Abies grandis wordt verwezen naar www.agralin.nl.

 

2. Larix

2.2 Determinatietabel Larix

1

  • Twijguiteinden sterk gedraaid, aan de buitenzijde van de

kroon sterk opwaarts gebogen; kegels klein (tot 2 cm)

zaadschubben aanliggend…………………………………………………………          Larix laricina

  • Niet aldus………………………………………………………………………………….Ga naar 2

2

  • Twijgen bleek grijsgeel of bleek geelbruin…………………………………….       Ga naar 3
  • Twijgen bruin tot paarsbruin, soms min of meer berijpt….……………...Ga naar 4

3

  • Kegels eivormig, tot 2,5 cm lang, zaadschubben aanliggend ………….Larix decidua
  • Kegels meestal langer (tot 3,5 cm), zaadschubben

teruggebogen; huidmondstrepen op de naaldonderzijde

vager dan bij Larix decidua………………………………………………………..Larix x eurolepis

4

  • Naaldonderzijde met 2 brede huidmondstrepen

(breder dan de groene randen); kegels min of meer rond

tot eivormig, met naar buiten omgebogen zaadschubben …………….Larix kaempferi

  • Naaldonderzijde met 2 smalle huidmondstrepen;

kegels met lang genaalde, ver uitstekende dekschubben………………Larix occidentalis

 

2.2 Larix kaempferi (Lamb.) Carr.

 

2.2.1 Naam

  • Nederland: (T) Japanse lariks
  • Engeland: (T)      Japanese Larch
  • Duitsland: (T)      Japanische Lärche
  • Frankrijk: (N)      mélèze du japon

 

2.2.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

Een klein verspreidingsgebied in het gebergte op Hondo (Centraal Japan) ten Westen van Tokio.

  • Verticale verspreiding: (T)

Van 1300-3000 mbz. (boomgrens); boven 2400 mbz. meer struikvormig.

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

Door Veith in 1861 in Europa ingevoerd; heeft de Europese lariks verdrongen. Heeft in 1890/1900 in Drenthe de groveden deels vervangen; grote uitbreiding in Nederland vanaf 1920 tot 1940; nu weer geringere oppervlakte ten gunste van de douglas.

 

2.2.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

Een tot 30 m hoge boom, vrij piramidaal, met meer blauwgroen loof en roodbruine of paarse twijgen. De jeugdgroei is zeer snel en sneller dan van de Europese lariks.

  • Kroon: (T)

Stijve loodrecht afstaande takken; op jeugdige leeftijd groot herstellingsvermogen, mits de grond niet al te slecht is; op oudere leeftijd geen kroonherstel. Zowel kortloten als langloten dragen naalden. Vormt waterlot. In de winter vallen de naalden af.

  • Loof: (T)

Loopt vroeg in het voorjaar uit.

  • Stam: (T)

Recht (rechter dan Europese lariks, heeft ook minder last van sabelvoetvorming). Indien in de bodem te weinig koper aanwezig is (of de koper niet beschikbaar is voor de boom), ontstaat een slingerende stam. De stamreiniging is goed. Na te veel / te plotseling vrijstellen, treed echter wel massaal waterlotvorming op.

  • Wortelstelsel: (T)

Diepgaand met penwortel; de hoofdbewortelingslaag ligt op 25-40 cm diep.

  • Lichtbehoefte: (T)

Een zeer lichte kroon. Een uitgesproken lichthoutsoort, die vol licht nodig heeft.

 

2.2.4 Klimaat

  • Algemeen: (N)

Geen algemene gegevens.

  • Temperatuur: (T)

Ongevoelig voor strenge vorst; in de jeugd enigszins gevoeliger voor lage temperatuur dan op oudere leeftijd. Stelt lage eisen zowel horizontaal als verticaal.

  • Zon: (T)

Heeft veel zon nodig, is ongevoelig voor zonnebrand.

  • Wind: (T)

Heeft graag wat wind, maar sabelvoet is mede een gevolg van wind. Zeer stormvast. Niet bestand tegen zeewind

  • Neerslag: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Bliksem: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Is het minst gevoelig voor schadelijke stoffen

 

2.2.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Japanse lariks eist in de eerste plaats een vochtige grond, dus daar waar leem op bereikbare diepte zit. Alleen aanplanten op de betere gronden (holtpodzol); vaak stelt de snelle jeugdgroei later teleur als de grond minder geschikt is; dus steeds vooraf bodemonderzoek. De geschiktheid van de grond voor lariks berust vnl. op de vochtlevering.

  • Diepgrondigheid: (T)

Winterontwatering minstens 80-100 cm; want lariks eist een diep open grond met leem; duurzaam bereikbaar grondwater of voldoende water in de wortelzone.

  • Zuurgraad: (T)

Van pH 4 naar pH 6 afnemende boniteit; optimaal rond 4-4,5.

  • P: (N)

Hoge behoefte bij voorkeur P tot. 50-70. P bevordert de groei.

  • Bodemvruchtbaarheid: (N)

-Lage behoefte aan N; daarom niet op oud bouwland als hoofdhoutsoort, want daarin zit te veel N (en koper is te weinig bereikbaar: slingergroei).

-Lage behoefte aan Ca, want Ca werkt remmend, doordat bij Ca-gift N vrijkomt.

-C/N verhouding 117, dit is zeer hoog en daarom ook regelmatig dunnen.

  • Strooiselvertering: (T)

Heeft van alle naaldhoutsoorten de slechtste strooiselvertering.

  • Vocht: (T)

Stelt hoge eisen, heeft slechts geringe tolerantie voor hoog grondwater (bij overstroming massale sterfte); is droogtegevoelig. Heeft meer vocht nodig dan Europese lariks.

 

2.2.6 Vermeerdering

  • Bloei: (T)

Bloeit elk jaar in april door windbestuiving.

  • Vrucht: (T)

Zaad is rijp in september/december, laat het zaad in het voorjaar vallen.

  • Voortplanting: (N)

Uit zaad in maart/april uitgezaaid.

  • Kiemplant: (N)

Verschijnt 2-3 weken na het zaaien.

  • Oogst: (N)

Kegels plukken in november of eerder, indien de nazomer warm is.

  • Bewaring: (N)

In kegel of in luchtdichte flessen in koelcel.

  • Zaad: (N)

1 hl verse kegels = 23-25 kg en geeft 1-2,5 kg ontvleugeld zaad; 1 hl ontvleugeld zaad weeg 40-50 kg; per kg 230.000-300.000 ontvleugelde zaden.

  • Kiemkracht: (N)

55-75%.

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

1 kg zaad per are nodig; hieruit ontstaan 700-800 planten per m2.

 

2.2.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Op humusrijke gronden alleen aanplanten bij veel P. Aanplant is gemakkelijk op de vochtiger leemhoudende gronden. Vanaf oktober tot april.

  • Menging: (T)

Lariks is goed te mengen met douglas en beuk. Geen lariks en populier in elkaars nabijheid, in verband met roest (Melampsora larici-populina).

  • Dunning: (T)

Sterk dunnen vanaf het omslagpunt (kroon telkens 50 tot 75% vrij), want dan blijft de boom goed doorgroeien en is de strooiselvertering zo goed mogelijk. Dunning begint op ± 15 jaar; elke 3 à 4 jaar herhalen. In de zomer dunnen i.v.m. Phomopsis (schorsbrand).

  • Natuurlijke verjonging: (T)

Natuurlijke verjonging is uitermate geschikt. Wel gaten van voldoende grootte maken: > 1,5 maal de boomhoogte.

  • Snoei: (T)

Oppassen voor Phomopsis (schorsbrand). Weinig gevaar van inrotten bij snoei van levende takken mits tussen april en augustus uitgevoerd.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (N)

Pinus densiflora, Picea jezoensis, Betula ermani en andere soorten.

  • Bedrijfsvorm: (T)

Opgaand bos, verjonging in grote groepen (mozaïekmethode). Bij de teelt van kwaliteitshout kan worden volstaan met 3500 stuks per ha.

 

2.2.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Japanse lariks geeft duurzaam hout. Kan onbehandeld als gevelbetimmering worden toegepast.

  • Gebruik: (T)
    Wordt gebruikt voor paalhout: vooral het zeer snel gegroeide jeugdhout heeft een geringere waardering dan het hout van Europese lariks. Ook zeer geschikt als profielhout. Niet bruikbaar in de papierindustrie: te veel hars.
  • Groeisnelheid: (T)

Lariks groeit op een goede bodem zeer snel. Vooral in de jeugd een explosieve hoogte ontwikkeling. Duidelijk verband tussen vochthuishouding, P. tot, zuurgraad en groei. Op de allerbeste lariksgronden kan de bijgroei oplopen tot 14-16 m3 per ha per jaar.

  • Beschadigingen: (T)

Lariks niet in de buurt van populieren planten, omdat lariks de tussenwaard is voor de Melampsora - bladroest.

  • Herstel: (T)

Wonden overgroeien snel.

 

2.2.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (N)

Lariks is gevoelig voor de Lariksmot, Sparregalluis en Bladwespen. Leveren over het algemeen geen schade op.

  • Ziekten: (T)

Japanse lariks is ongevoelig voor larikskanker, maar is wel gevoelig voor phomopsis (schorsbrand). Dit treedt op na stambeschadiging in de winter (opsnoeien of vel- en sleepschade). De minste kans op schade in de periode mei tot en met juli. Kan aangetast worden door Fomes (vooral bij hoge pH) en Armillaris (vooral na loofhout). Extra infectie door sleep- en velschade tijdens oogstoperatie.

 

2.2.10 Opmerkingen

Tweede generatie lariks na lariks wordt afgeraden. Door kopergebrek vertoont 2e generatie vaak slingergroei.

 

2.2.11 Literatuur

  • Oosterbaan A., Berg C.A. van den, Kopinga J., 2001: Stamrot in Lariks en douglasopstanden in Nederland. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen ( Code: 32/476(297), Alterra-rapport ISSN 1566-7197;297).
  • Hendriks M., 1997: Inlands hout, een inventariserend literatuur- en marktonderzoek naar de mogelijkheden voor inlandse lariks en douglas. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (Arb/Prv;Pv1199).
  • Burg J. van den, 1997: Groei en groeiplaats van Japanse lariks, Abies grandis en Tsuga heterophylla in Nederland. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 35/906(273) Alterra-rapport ISSN 0928 6888;273).
  • Ooijen T. van, 1993: Groei en dunning van de Japanse lariks in de Loenermark. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: Arb/Scrip;SI512)
  • Voor verdere literatuur over de Japanse lariks wordt verwezen naar www.agralin.nl.

 

 

3. Picea

 

3.1 Determinatietabel Picea

1

  • Twijg kaal……………………………………………………………….………………        Ga naar 2
  • Twijg behaart………………………………………………………………………….         Ga naar 6

         2

  • Naalden grijs-blauwgroen aan alle zijden…………………………………….         Ga naar 3
  • Naalden groen op de bovenzijde of op alle zijden.………………….……  Ga naar 4

         3

  • Naalden 1-2 cm lang, bij wrijven sterk geurend,

         knopschubben aanliggend…………………………………………………………          Picea glauca

  • Naalden 2-3 cm lang, sterk stekend, knopschubben

         aan de rand omgeslagen………………………………………………………….. Picea pungens

         4

  • Naalden spits, maar niet sterk stekend………………………………………. Picea abies
  • Naalden sterk stekend………………………………………………………………        Ga naar 5

         5

  • Naalden zeer dik en stug;

         knop groot en glanzend roodbruin…………………………………………….. Picea torano

  • Naalden minder stug, aan de onderzijde met 2

         witte huidmondstrepen; knop klein en (licht)bruin……………………….  Picea sitchensis

         6

  • Buitenste schubben van de eindknop priemvormig………………………   Ga naar 7
  • Niet aldus……………………………………………………………………………….         Ga naar 10

         7

  • Naalden tot 1,5 cm lang……………………………………………………………          Ga naar 8
  • Naalden langer dan 1,5 cm………………………………………………………. Ga naar 9

         8

  • Naalden blauwgroen…………………………………………………………………        Picea mariana
  • Naalden glanzend groen……………………………………………………………         Picea rubens

         9

  • Naalden op doorsnede plat en bovenop de twijg naar

         voren gebogen; smalle kroon……………………………………………………. Picea omorika

  • Naalden rondom afstaand, zeer holle stand;

         verticaal neerhangende twijgen…………………………………………………         Picea breweriana

         10

  • Naalden tot 1 cm lang, glanzend donkergroen,

         Stomp…………………………………………………………………………………….        Picea orientalis

  • Niet aldus……………………………………………………………………………….         Ga naar 11

         11

  • Naalden blauwgroen; knoppen vaak harsig………………………………… Picea engelmannii
  • Naalden groen; knoppen harsvrij………………………………………………. Picea abies

 

 

3.2 Picea abies Karst fam. Pinaceae

 

3.2.1 Naam

  • Nederland: (T) Fijnspar
  • Engeland: (T)      Norway spruce
  • Duitsland: (T)      Fichte
  • Zuid-Duitsland, Zwitserland: (N) Rotfichte, Rottanne
  • Frankrijk: (N)      Epicéa

 

3.2.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

Midden-Europa, Scandinavië, Finland, Midden- en Noord-Rusland.

  • Verticale verspreiding: (N)

In Midden-Europa in het gebergte, in Rusland in de vlakte en heuvels. In het zuiden tot 2000 mbz., in het noorden tot 300 mbz. In de begroeiingszone Picetum boven het Fagetum. Optimum in Zwitserse en Oostenrijkse Alpen en Harz.

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

Zeer veel gebruikt in het begin van de bedrijfseconomische periode in de bosbouw in zuivere opstanden op de wat betere gronden van het winterkale loofhout-bosgebied o.a. ook in Nederland (Drenthe) en vele andere landen. De goudboom van het bos!

 

3.3.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

In Nederland tot 35m hoog (in het natuurlijke verspreidingsgebied tot 50m); kan 300-400 jaar oud worden; met dichte piramidale kroon. Vormt jaarkransen waaraan leeftijd is af te lezen.

  • Kroon: (T)

Dicht, piramidaal; het uitbreidingsvermogen op oude leeftijd is slecht. (Geen plastische soort).

  • Loof: (T)

Vormt schaduw- en lichtnaalden; naalden gebruiken meer de grotere golflengten uit het licht. Tijdstip van uitlopen is afhankelijk van het herkomstgebied. De naalden blijven 6 (5-9) jaar aan de boom zitten.

  • Stam: (T)

Volhoutig (0,50-0,55 vormgetal) en recht. De stamreiniging is zeer slecht, waardoor snoei altijd nodig is. Dunne bast en daardoor zeer gemakkelijk beschadigd. Ook de vaak sterke wortelaanloop (vlakwortelaar: zinkerwortelsysteem) wordt vooral door uitsleep gemakkelijk beschadigd. Na beschadiging keveraantasting maar ook invalspoorten voor schimmels. Oudere bomen hebben een dunne schors die in kleine dunne plaatjes wordt afgestoten. Kleur is roodbruin. In bast van bomen tussen 50 en 80 jaar zit 8-18% looistof (werd vroeger veel gewonnen).

  • Wortelstelsel: (T)

De fijnspar staat te boek als een vlakwortelaar, misschien omdat hij veelal op ondiepe grond is aangeplant. Vormt evenwel op diepere gronden naar beneden gaande zijwortels (zinkerwortelstelsel). Het actieve deel van het wortelstelsel zit niet dieper dan 40 cm. In een opstand veel wortelvergroeiingen (annastomose: gevaar voor uitbreiding van Fomes), zodat stronken van gevelde bomen in leven blijven. De zuurstofbehoefte van het wortelstelsel is matig.

  • Lichtbehoefte: (T)

Een halfschaduw- tot schaduwhoutsoort.

 

3.2.4 Klimaat

  • Algemeen: (T)

Heeft de voorkeur voor koude winters en continentaal hoge luchtvochtigheid; met een vegetatieperiode van minstens 60 dagen. In Nederland is de luchtvochtigheid te laag. Daarom opstanden dichthouden. Veel sterfte, door foute groeiplaatskeuze of door ‘zure regen’(?). Misschien ook door zeeklimaat (te zachte winters).

  • Temperatuur: (T)

Lage eisen zowel horizontaal als verticaal; in de jeugd gevoeliger voor lage temperaturen dan op latere leeftijd. In de jeugd zeer gevoelig voor voorjaarsvorst, later niet meer.

  • Zon: (T)

Matig gevoelig voor zonnebrand. Wel last van hittescheuren.

  • Wind: (T)

Gevoelig voor windworp. Wortelt oppervlakkig.

  • Neerslag: (T)

Stelt hoge eisen aan luchtvochtigheid. In Nederland dus te laag. Door temperatuur en waterbalans beperkte mogelijkheden in Nederland (dit geldt voor alle Picea-soorten). Oude opstanden topbreuk door sneeuw.

  • Bliksem: (T)

Weinig gevaarlijk.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Zeer gevoelig voor stof en rook.

 

3.2.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Frisse leemhoudende gronden; niet in moerassen.

  • Diepgrondigheid: (T)

Ontwatering van minimaal 60 cm nodig. "Eist" geen diepe grond, maar gaat wel diep met zijwortels in lemige gronden

  • Zuurgraad: (T)

4,5-5,0 (3,8-7,4); bij pH > 4,8 veel wortelrot.

  • P: (N)

Hoge eisen; > 40.

  • Bodemvruchtbaarheid: (N)

-Stelt hoge eisen aan N; minerale N-bemesting alleen werkzaam bij voldoende bodemvocht en voldoende neerslag tijdens en na de bemesting.

-Stelt lage eisen aan K.

- Vraagt meer Ca dan groveden en lariks.

  • Strooiselvertering: (T)

In passend klimaat goed, in Atlantisch klimaat (NL) middelmatig tot slecht.

  • Vocht: (T)

Heeft hoge vochtbehoefte en een grote tolerantie voor hoge grondwaterstanden, men kan zeggen vochtminnend en droogtegevoelig. Vraagt ook vochtige atmosfeer (hoge luchtvochtigheid).

 

3.2.6 Vermeerdering

  • Bloei: (T)

Alle 3-4 jaar door windbestuiving.

  • Vrucht: (T)

Onrijpe kegel is rood, later groen, later roodbruin (bij gebergtetype langer rood). Er komt zeer rijke vruchtdracht voor, waardoor de top soms uitwaait.

  • Voortplanting: (N)

Uit zaad in maart/april uitgezaaid.

  • Kiemplant: (N)

Verschijnt 3 à 4 weken na het uitzaaien boven de grond met 6-9 kiemnaalden.

  • Oogst: (N)

Kegels plukken van oktober tot januari; na nieuwjaar geoogst is de kiemkracht groter.

  • Bewaring: (N)

In kegel tot voorjaar, of als zaad: luchtdicht afgesloten in koelcel.

  • Zaad: (N)

1 hl ontvleugeld zaad = 40-50 kg. 1 hl kegels = 30-35 kg en levert 1-1,5 kg ontvleugeld zaad; in 1 kg 110.000-170.000 zaden.

  • Kiemkracht: (N)

70-80%.

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

0,75-1,5 kg zaag per are nodig; hieruit ontstaan 600-800 planten per m2.

Voor de teelt van 3-jarig plantsoen moeten ± 50 planten per m2 in het verspeenbed komen, voor de teelt van 4-jarig plantsoen ± 30 planten/m2. Bij voorkeur verspeend in juli-augustus.

 

3.2.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Op westhellingen, want daar is veel nevel; niet in droge lössvlakten; in Nederland in Drenthe, Achterhoek en Zuid-Limburg. Uitplanten bij voorkeur in najaar.

  • Menging: (T)

Verlangt in de jeugd enige beschutting, maar dan spoedig voorzichtig vrijstellen. Weinig gevoelig voor concurrentie van andere boomsoorten (en ook van onkruid) in wortelstelsel. Fijnspar met beuk en zilverden in Zuid-Duitsland en Zwitserland (‘Plenterwald’). Fijnspar met zilverden in Middengebergte beneden in de zone van het Picetum. Fijnspar tussen populier als kerstsparrencultuur (dan geen te lange scheuten).

  • Dunning: (T)

In zuivere opstanden pas na het omslagpunt beginnen met een matige dunning. Ook tijdens de volgende dunningen voorzichtig dunnen in verband met vlakke beworteling maximaal 15-20% van de kroon vrij.

  • Natuurlijke verjonging: (T)

Komt overal in Nederland tot ontwikkeling: bijvoorbeeld in Drenthe.

  • Snoei: (T)

Er bestaat groot gevaar voor inrotten van snoeiwonden van levende takken. Dus alleen dode takken snoeien en bij snoei niet later beginnen dan bij een diameter van 14-16 cm.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (N)

In de lagere gebergtestreken met beuk en zilverden, met Pinus en Larix hoger in het gebergte. (Als ondergroei afhankelijk van de standplaats: bergvlier, klaverzuring, bosbes, heide, mos).

  • Bedrijfsvorm: (T)

Opgaand bos in kaalkap. Voor de teelt van kwaliteitshout kan worden volstaan met 2500 stuks per ha. Beslist niet in schermkap wegens windworpgevaar. Ook bij groepsgewijze uitkap gevaar voor stormschade en uitdroging van de oude opstand.

 

3.2.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Vuren; wit, geen gekleurde kern, matig sterk, niet erg duurzaam.

Geen brede jaarringen gewenst. Zeer langzaam gegroeid vurenhout met zeer smalle jaarringen levert het zgn. Resonantiehout ("Resonanzholz" of "Klangholz" voor muziekinstrumenten, komt meestal uit het gebergte en o.a. Roemenië). In het hout zit 0,1% looistof. Hier vurenhout ingevoerd uit Scandinavië, Noord-Rusland en Oostenrijk.

  • Gebruik: (T)

Goed, gemakkelijk bewerkbaar hout; bouwhout, heel veel papierhout en palen.

  • Groeisnelheid: (T)

Culminatie op eerste boniteit van de gemiddelde aanwas op 90 jaar met 12,2 m3/ha. Op bijzonder goede grond is een aanwas tot 22 m3/ha per jaar mogelijk.

  • Beschadigingen: (T)

Windworp, hittescheuren bij droogte, sneeuw-, rijp-, ijzelbreuk. In het algemeen veel vijanden.

  • Herstel: (N)
    Geen gegevens beschikbaar.

 

3.2.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (N)

Plagen die de fijnspar kunnen aantasten zijn: Chermes viridis (groene sparrengalluis), Schorskevers (o.a. Ips typographus), Elatobium abietinum (groene sparreluis), Lymantria monacha (nonvlinder), Epiblema tedella (sparrenbladroller)en Dendroctonus (sparrenbastkevers). Verder kunnen Bladwespen, herten, reeën en konijnen veel schade aanrichten bij de fijnspar.

  • Ziekten: (T)

Fomes annosus door goede standplaats (te hoge pH), herten, snoei en transportschade. Vooral ook bij diep losgemaakte plantgaten. Tot 8 m hoog in stam. Te herkennen door buikvorming aan voet. Andere ziekten die bij de fijnspar voorkomen zijn: Lophodermium macrosporum (fijnsparrenschot), Chrysomyxa (blaasroest), Pestalozzia hartigii (insnoeringsziekte), Nectria cucurbitula (bastkanker), maar ook Armillaria (honingzwam) en Rhizina (koffievuurtjeszwam

 

3.2.10 Opmerkingen

Fijnspar wordt ook veel als kerstboom geteeld. Kerstboomteelt kan een nevenopbrengst van het bosbedrijf zijn. Ook is veel kerstboomteelt tussen populieren uitgeoefend.

 

3.2.11 Literatuur

  • Burg J. van den, 1997: Groei en groeiplaats van de fijnspar en sitkaspar in Nederland. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 35/906(286), alterra-rapport ISSN 0928 6888;286).
  • Bouwma I.M., Wierma E.A.P., Oosterbaan A., 1997: Omvorming van fijnspar naar multifunctioneel bos. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 35/906(250), Alterra-rapport ISSN 0928 6888’250).
  • Nederland, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij directie bos en landschapsbouw, 1989: Houtteelt en fijnspar. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: IBNWAG; Med (492)-87).
  • Voor verdere literatuur over de Japanse lariks wordt verwezen naar www.agralin.nl.

 

 

 

4 Pinus

 

4.1 Determinatietabel Pinus

1

  • Naalden in bundels van 2…………………………………………………. Ga naar 2
  • Naalden in bundels van 3…………………………………………………. Ga naar 8
  • Naalden in bundels van 5…………………………………………………Ga naar 10

         2

  • Naalden 14-20 cm lang, knop groot met smalle,

         teruggerolde gewimperde schubben, harsvrij……………………Pinus pinaster

  • Naalden korter en knop harsig……………………………………………         Ga naar 3

         3

  • Naalden 9-14 cm lang……………………………………………………….         Ga naar
  • Naalden korter…………………………………………………………………        Ga naar 5

         4

  • Naalden donkergroen, stug, afstaand………………………………….          Pinus nigra var Nigra
  • Naalden groen, minder stug, vaak iets gedraaid

         en naar voren gericht……………………………………………………….          Pinus nigra var Maritima

         5

  • Naalden sterk gekromd en uiteenstaand,

         2-4 cm lang, knop zeer harsig (harstranen)…………………………Pinus banksiana

  • Naalden langer, knop minder harsig………………………………….. Ga naar 6

         6

  • Naalden blauwgroen…………………………………………………………         Pinus sylvestris
  • Naalden groen………………………………………………………………….        Ga naar 7  

         7

  • Naalden stug, op doorsnede halfrond,

         knop roodbruin………………………………………………………………..         Pinus mugo

  • Naalden minder stug, gedraaid, op doorsnede

         met gootje, knop bruin……………………………………………………. Pinus contorta

         8

  • Naalden tot 12 cm, licht gebogen en gedraaid,

         randen sterk gezaagd, vaak waterlot op de stam……….……….   Pinus rigida

  • Naalden langer en randen fijn gezaagd………………………………. Ga naar 9  

         9

  • Kortloten omgeven door donkergrijze,

         1 cm lange schede; twijg niet berijpt…………………………………. Pinus ponderosa

  • Kortloten omgeven door lichtgrijze,

         1,5 cm lange schede, twijg licht berijpt………………………………  Pinus jeffreyi

         10

  • Naalden tot 6 cm lang, krom en gedraaid; kegels

         tot 9 cm lang en vrij breed, in kransen rond twijg……………….   Pinus parviflora

  • Naalden langer; kegels langer en/of slanker……………………….. Ga naar 11

         11

  • Naalden 16-20 cm, sterk neerhangend……………………………….. Pinus wallichiana
  • Naalden korter, niet afhangend     Ga naar 12

         12

  • Twijgen kaal…………………………………………………………………….       Pinus peuce
  • Twijgen behaard………………………………………………………………        Ga naar 13

         13

  • Twijgen met roestbruine of donkere,

         viltige beharing; naalden dicht opeen

         aan twijguiteinde, stug, afstaand…………………………………………..      Pinus cembra

  • Twijgen kort en minder opvallend behaard;

         naalden in "kwastjes", zacht………………………………………………….     Pinus strobus

 

4.2 Pinus sylvestris L.; 2-naaldig (fam. Pinaceae)

 

4.2.1 Naam

  • Nederland: (T) Groveden, (mast, pijn en pijnboom zijn oude namen)
  • Engeland: (T)      Scots Pine
  • Duitsland: (T)      Weiszkiefer, Gemeine kiefer, Forle, Föhre
  • Frankrijk: (N)      Pin sylvestre
  • Amerika: (N) Scots Pine

 

4.2.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

Grootste verspreidingsgebied van alle Europese boomsoorten; van Zuid-Spanje en Perzië tot dichtbij arctische boomgrens in Europa en Siberië; oostgrens Zee van Ochotsk; zuidgrens Russische Steppe.

  • Verticale verspreiding: (T)

In het zuiden van Europa een gebergteboom op ongunstige standplaatsen (vlakgrondig, rotsig, droog; op de betere gronden hier verdrongen door Picea, Abies, Fagus); tot 2200 mbz in de Zuidoost-Alpen; in Schotland eveneens gebergteboom; ook lager in het gebergte voorkomend. Volgens sommigen niet van nature in West-Europa, volgens anderen wel en dan als individuele boom op bepaalde standplaatsen (hoogvenen) gebleven na de boreale periode. Op arme gronden een pioniersoort; is met Pinus nigra de enige soort die in 1e generatie op stuifzand wil groeien.

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

In het noorden berk, fijnspar, trilpopulier; in het zuiden beuk, fijnspar, zilverden en lariks; vaak zuiver. Pionier op grote, open terreinen.

 

4.2.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

Model van Rauh. Tot 40 m hoog; kan 400-600 jaar oud worden; vormt jaarkransen waaraan ouderdom af te tellen is; tamelijk snelle lengtegroei. Jeugdgroei langzaam in vergelijking met andere naaldboomsoorten.

  • Kroon: (T)

In de jeugd smal kegelvormig, later afgeplat schermvormig bij bepaalde herkomsten; bij andere herkomsten (b.v. Zwarte Woud) spitskronig; op latere leeftijd weinig uitbreidingsvermogen, d.w.z. kroon herstelt zich niet op oudere leeftijd. De opstand gaat op oudere leeftijd ijl staan; zeer lichte opstanden.

  • Loof: (T)

Loof zit 2 à 3 jaar aan de boom. Vitaal volgens landelijke vitaliteitsopname bij jonge opstanden (<40 jaar) bij meer dan 1 naaldjaargang, bij oude opstanden (>40 jaar) bij meer dan 1,5 naaldjaargangen.

  • Stam: (T)

Bij vele herkomsten niet erg recht maar variabel; laag vormgetal (0,45 - 0,48 gem. 0,47). Goede stamreiniging.

  • Wortelstelsel: (T)

Penwortelstelsel tot hartwortelstelsel met groot aanpassingsvermogen aan bodemomstandigheden; gaat soms zeer diep (5-6 m) als de bodem het toelaat; voedingsstoffenopnemende deel meestal niet dieper dan 40 cm. Op veengrond ondiep, dan plaatvormig wortelstelsel.

  • Lichtbehoefte: (T)

Lichthoutsoort, zeer sterk lichtbehoevend; vormt licht- en schaduwnaalden; gaat op oudere leeftijd dood bij gebrek aan licht.

 

4.2.4 Klimaat

  • Algemeen: (T)

Klimaatvaag met continentale inslag, zowel t.a.v. temperatuur als van neerslag; koude lange winterperiode gewenst; julitemperatuur + 100C; grote temperatuuramplitude; vegetatieperiode van minimaal 60 dagen is nodig.

  • Temperatuur: (T)

Lage eisen, zowel horizontaal als verticaal; temperatuurvaag: + 10 0C juli tot -40 0C winter; resistent tegen vorst en hitte. Weinig tot niet gevoelig voor nachtvorst.

  • Zon: (T)

Ongevoelig voor zonnebrand.

  • Wind: (T)

Enigszins gevoelig voor (zee)wind, daarom niet aan de kust aanplanten.

  • Neerslag: (T)

Stelt geringe eisen aan vocht; transpireert weinig (7,4 cm water per groeiseizoen) in vergelijking met beuk (27,4 cm); is gevoelig voor sneeuwdruk (in oude opstanden top uit de bomen).

  • Bliksem: (T)

Kans op schade is in de zomer groter dan in de winter (zetmeel), in zijn totaliteit echter gering.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Is gevoelig tot middelmatig gevoelig. Hangt af van de schadelijke stof.

 

4.2.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Behoort tot de weinig eisende naaldhoutsoorten; groeit ook op arme grond (zandgrond, blijft zelfs in uitgestoven laagten in leven, maar dan wel zeer slechte groei).

  • Diepgrondigheid: (T)

Voorkeur voor diep open grond zonder storende laag, heeft echter wel een groot aanpassingsvermogen; kan oerbank doordringen.

  • Zuurgraad: (T)

PH tussen 3,5 - 4,5.

  • P: (N)

Lage behoefte, 20.

  • Bodemvruchtbaarheid: (N)

-Lage N-behoefte.

-Ten opzichte van andere naaldhoutsoorten relatief hoge behoefte aan K, daarom soms bemesting met K.

-Weinig Ca-eisend. Over het algemeen zeer lage eisen aan bodemvruchtbaarheid; laag asgehalte.

-Mg-gebreksverschijnselen gekenmerkt door geel gevlekte naalden met hardgele punten.

  • Strooiselvertering: (T)

Is vrij slecht, maar beter dan van lariks; veelal ruwe humusvorming.

  • Vocht: (T)

Lage vochtbehoefte, grote tolerantie voor hoge grondwaterstanden.

 

4.2.6 Vermeerdering

  • Bloei: (T)

Bijna elk jaar door windbestuiving, in het voorjaar (eind mei).

  • Vrucht: (T)

Bevruchting 1 jaar na bestuiving; het eerste jaar blijft kegeltje klein, niet groter dan een erwt. Kegel is in 2e najaar rijp. Dus bijv.: bloeiaanleg 2000, bloei 2001, volwassen kegel 2002, vol zaden voorjaar 2003. Kegels in najaar (hier 2002) plukken. In voorjaar bij mooi weer hoor je in het bos knisperen: opengaan kegels.

  • Voortplanting: (N)

Door middel van zaad in maart/april uitgezaaid.

  • Kiemplant: (N)

Verschijnt 2-5 weken (gem. 4 weken) na uitzaaien boven de grond met 4-7 kiemnaalden.

  • Oogst: (T)

Kegels plukken in 2e jaar na 1 december, want dan is zaad rijp. Oogst december tot januari; daarna valt in het voorjaar het zaad van nature uit de kegel.

  • Bewaring: (N)
    Geen gegevens.
  • Zaad: (N)

1 hl ontvleugeld zaad = 50 kg; 1 hl verse kegels = 50 kg = 0,6-0,8 kg ontvleugeld zaad.

In 1 kg 135.000-160.000 ontvleugelde zaden.

  • Kiemkracht: (N)

85-95%. Zaad kan jarenlang bewaard worden in een koelcel.

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

0,75 - 1 kg zaad/are bij breedwerpig uitzaaien, 0,5 kg/are bij rijenzaad nodig; dit levert 600-700 planten/m2. 1 jaar op zaaibed, dan afpennen en verspenen (1 + 1), in het bos planten als 2-jarig plantsoen. Eventueel na 1e jaar niet verspenen maar afpennen (1a1). Moet sterk gesorteerd, 2 x 30% eruit.

 

4.2.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Komt in aanmerking op gronden met zeer beperkte houtsoortenkeuze waar groveden nog een redelijke tot matige groei vertoont (hoge droge zandgronden).

  • Menging: (T)

Groveden verdraagt geen zijschaduw; met eik geen goed resultaat; berk moet onder groveden gehouden worden; op droge gronden gevaar door wortelconcurrentie (vooral van Amerikaanse eik). Groepsgewijze menging met Oostenrijkse den en Corsicaanse den is mogelijk.

  • Dunning: (T)

Zeer vroeg beginnen met zuiveren. Minder nodig bij groot plantsoen. Nodig is vrijstellen van onkruid (kop vrij). Dunning S% 22-23% matig per keer en vaak herhalen.

  • Natuurlijke verjonging: (T)

Liever natuurlijke verjonging dan planten i.v.m. penwortel (stormvastheid). Vaak zeer goede resultaten (op landgoed Molenbeek in Laag Soeren meer dan 50.000 stuks per ha). Natuurlijk verjongde dennen wel aangetast door schot, maar sterfte geringer. Kieming alleen in minerale bodem dus bijvoorbeeld op door de Kulla gemaakte ‘plantplaatsen’. Tegenwoordig wordt ook veel van de loftploeg gebruikgemaakt.

  • Snoei: (T)

Niet nodig en overigens weinig gevaar voor inrotten van snoeiwonden van levende takken.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (T)

In het noorden berk, fijnspar, trilpopulier; in het zuiden beuk, fijnspar, zilverden en lariks; vaak zuiver. Pionier op grote, open terreinen.

  • Bedrijfsvorm: (T)

Opgaand bos, veelal in kaalkap, ook wel (op betere gronden) in schermkap; overstaanders ook toegepast. Veel aangeplant in bedrijfseconomische periode op de slechtere gronden. Voor kwaliteitsteelt stamtal van minimaal 4500 stuks per ha bij 2-j. plantsoen.

 

4.2.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Grenen; elastisch, weinig duurzaam (beter als niet te snel gegroeid); volumegewicht 0,50 - 0,70; roodbruine kern.

  • Gebruik: (T)

Waardevol bouw- en meubelhout, mijnhout (sterke teruggang in gebruik door sluiting van mijnen), bruggen, waterbouw, palen, kisten, papier.

  • Groeisnelheid: (T)

3-8 m3/ha/jaar al naar de boniteit V-I; aanwas culmineert vroeg.

  • Beschadigingen: (T)

Sneeuwdruk, brand, wind en storm (bros hout), korhoen, wild (herten, reeën, konijnen).

  • Herstel: (N)
    Geen gegevens

 

4.2.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (N)

Zeer vele, onder andere Lymantria monacha (nonvlinder), Dendrolimus pini (dennenspinner), Tomicus piniperda (dennenscheerder), Hylastes ater (zwarte dennenbastkever) in jonge dennenbeplantingen, Hylobius abietes (grote dennensnuitkever) in jonge dennenbeplantingen (plantsoen dompelen in kleipap), Evetria-soorten (dennenlot, dennenkop- en harsbuilrupsen) en Bladwespen (o.a. Diprion pini).

  • Ziekten: (N)

Zeer vele, onder andere Lophodermium pinastri (schot, naaldaantasting, vooral aan jonge planten, mede bepalend voor slagen van natuurlijke verjonging), Heterobasidion annosum (wortelrot, beperkt de mogelijkheden van aanplant van groveden), Armillariella mellea, Rhizina inflata (Oliebollenzwam of koffievuurtjeszwam), Melampsora pinitorqua (dennendraaiziekte), Peridermium pini (veroorzaakt de zgn. terpentijndas op stammen van oudere dennen) en blaasroesten.

 

4.2.10 Opmerkingen

Geen.

 

4.2.11 Literatuur

  • Broek E. van den, Greijmans M.M.M, 1994: Groei en opbrengst van de menging groveden-eik. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: Arb/Scrip; S1605)
  • Oosterbaan A., 1986: De Slaging en jeugdgroei van groveden in twee proeven met verschillende vormen van bodemvoorbereiding. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 32/597(423), rapport rijksinstituut voor onderzoek in de bos en landschapsbouw "De Dorschkamp")
  • Claassen A., 1990: De groveden op veldpodzolgronden in Drenthe-zuid: een onderzoeknaar de kwaliteit. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code:IBNWAG; Scr. 346)
  • Staten K., Velzen N., 1992: Naar een rijk gestructureerd bos? Evaluatie van het omvormingsbeheer van een monocultuur groveden in het Overasseltse en Hatertse Venengebied.
  • Voor verdere literatuur over de Groveden wordt verwezen naar www.agralin.nl.

 

4.3 Pinus nigra Arn. Var. Nigra; 2-naaldig

 

4.3.1 Naam

  • Nederland: (T) Oostenrijkse den
  • Engeland: (T)      Austrian blackpine
  • Duitsland: (T)      Schwarzkiefer
  • Frankrijk: (N)      Pin noir d’ Autriche

 

4.3.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

Neder-Oostenrijk, Dalmatië, Kroatië, Z.O.- Zwitserland, N.O.-Italië.

  • Verticale verspreiding: (T)

In Oostenrijk van 250-750 mbz; elders 300/400-

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

Nederland (import ± 1865) en Denemarken, vooral in duinbebossingen. België als pionier op woeste kalkgronden die van origine van goede kwaliteit zijn, maar sterk zijn geërodeerd en na pionierbegroeiing van Oostenrijkse den hervormd worden in es-, esdoorn-, beuk-, els- en robiniaopstanden. In Nederlandse duinen: Oostenrijker aan zeekant beter bestand tegen zeewind, Corsicaan meer naar binnen. De laatste tijd is men erg huiverig voor het gebruik van beide, gaan minder goed groeien, worden (als al het bos) te weinig gedund. Hier fataal, want moeten steeds een ruime stand houden i.v.m. Brunchorstia.

 

4.3.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

Model van Rauh. Tot 40 m hoog, tot 600 jaar oud; meer gedrongen vorm, massieve boom. xenofiel karakter. Vooral sierboom in parken en tuinen. Langzame groei (langzamer ook dan Corsicaanse den). Dicht, rijk betakt met dikke horizontale takken, waardoor brede volle kroon.

  • Kroon: (T)

In de jeugd smal kegelvormig, op latere leeftijd weinig verandering: groeit lang volgens model. De opstand gaat op oudere leeftijd ijl staan; zeer lichte opstanden.

  • Loof: (T)

Blijft 3-5 jaar aan de boom zitten.

  • Stam: (T)

Recht en korter dan Corsicaanse den. Slechte stamreiniging, waarom men wel de neiging heeft de opstand dicht te houden, hetgeen verkeerd is i.v.m. de ziekte Brunchorstia.

  • Wortelstelsel: (T)

Penwortelsysteem, dat tot grote diepte kan doordringen.

  • Lichtbehoefte: (T)

Halfschaduwsoort.

 

4.3.4 Klimaat

  • Algemeen:

Is erg gevoelig voor Brunchorstia. In Nederland te hoge luchtvochtigheid. Daardoor vooral in dichte opstanden veel aantasting. Om die reden wordt afgeraden Pinus nigra boven de grote rivieren aan te planten.

  • Temperatuur: (T)

Is meer thermofiel dan kalkminnend; heeft graag een warme standplaats; juli-temperatuur > 17 0C. Gevoelig voor zeer lange wintertemperatuur, echter wat minder dan Corsicaanse den. (Niet in Noordoost-Nederland aanplanten.)

  • Zon: (T)
    Zeer goed tegen zon bestand. Heeft ruime bezonning nodig voor goede gezonde groei.
  • Wind: (T)

Minder gevoelig voor sterke zeewind dan Corsicaanse den eveneens voor zoute zeewind; daarom in bosrand en op hoge duintoppen aan de zeekant. Men zou kunnen stellen ongevoelig voor wind. Na regen moet een open stand er voor zorgen dat de wind de kroon snel droog blaast: minder kans op Brunchorstia.

  • Neerslag: (T)

Lage eisen, geringer dan of gelijk aan groveden; iets beter bestand tegen droogte dan Corsicaanse den; ongevoelig voor droogte (karstplateaus, droge kalkgronden (geërodeerd, warm)).

  • Bliksem: (T)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Geen gegevens beschikbaar.

 

4.3.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Eisen gering en lager dan van groveden. De Oostenrijkse den stelt geen hogere eisen aan de voedingsstoffenhuishouding dan andere in Nederland gebruikelijke Pinussoorten. Is met groveden en Corsicaanse den de enige boomsoort die in de 1e generatie op stuifzand wil groeien. Zware en vochtige gronden moeten vermeden worden i.v.m. warmtebehoefte. Voor goede groei zijn goede fysische eigenschappen van de grond noodzakelijk.

  • Diepgrondigheid: (T)

Optimum op lichte, diepe grond.

  • Zuurgraad: (T)

pH 3,5 - 4,5. Kan ook goed groeien op Ca-arme grond, maar houdt van Ca-houdende grond.

  • P: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Bodemvruchtbaarheid: (T)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Strooiselvertering: (T)

Slechte strooisel vertering. Strooisel hoopt zich op: ruwe humus.

  • Vocht: (T)

Geen hoge eisen. Eisen lager dan groveden.

 

4.3.6 Vermeerdering

  • Bloei: (T)

In mei; windbestuiving.

  • Vrucht: (T)

Zaadjaren elke 3-5 jaar.

  • Voortplanting: (N)
    Geen gegevens beschikbaar.
  • Kiemplant: (N)
    Geen gegevens beschikbaar.
  • Oogst: (N)

December/januari kegels plukken.

  • Bewaring: (N)

Luchtdicht afgesloten en koel.

  • Zaad: (N)

1 hl ontvleugeld zaad = ± 50 kg; 1 hl verse kegels = ± 50 kg en levert 1-2 kg ontvleugeld zaad; in 1 kg 50.000-60.000 ontvleugelde zaden.

  • Kiemkracht: (N)

75-90%. Bij bewaring in koelcel is zaad jarenlang houdbaar.

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

2 kg zaad per are nodig; dit levert 400-500 planten per m2 zaaibed. Verspenen in het najaar.

 

4.3.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Kalksteengebergten; zeer geschikt voor duinbebossing, maar buiten het kustgebied niet benoorden de grote rivieren in Nederland i.v.m. het nattere klimaat (Drenthe). Aan de zeezijde van duinbebossingen. Verschil met groveden: Oostenrijker kan op oude landbouwgronden aangeplant worden; groveden niet. Er kan het beste gekozen worden voor 1+1 in plantgaten. Plantverband ruim vanwege homogene stamkwaliteit (2 bij 1,5 m voor tweejarig plantsoen). Bij uitzaaien 5-6 kg zaad bij volle bezaaiing; bij rijen -zaad 3 à 4 kg. Resultaat van bezaaiing afhankelijk van de weersgesteldheid.

  • Menging: (T)

Niet in menging met bijv. groveden, omdat Oostenrijkse den in de jeugd gemakkelijk wordt overgroeid en ook niet met Corsicaanse den, omdat deze sneller groeit. Groepsgewijze menging is altijd mogelijk. Zeer geschikt als randboom door volle en dichte kroon.

  • Dunning: (T)

Zuiveringen zijn onnodig. Sterk dunnen (75 tot 100% van de kroon vrij) in verband met vorstgevoeligheid en Brunchorstia. Elke kroon moet eigenlijk vrijstaan. Zijn ook lichtboomsoorten.

  • Natuurlijke verjonging: (T)

Weinig ervaring mee. Op het eerste gezicht slecht.

  • Snoei: (T)

Oostenrijkse den stoot zijn takken moeilijker af dan groveden. Toch is snoei alleen noodzakelijk als de teelt is gericht op kwaliteitshout.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (T)

Beuk, zilverden, eikensoorten, Sorbus-soorten

  • Bedrijfsvorm: (T)

Opgaand bos in kaalkap of groepsgewijze uitkap. Groepen moet groot zijn (> driemaal de boomhoogte).

 

4.3.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Minder bruikbaar dan groveden. In het hout veel hars (en terpentijn). Soms vindt in Oostenrijk harswinning plaats in de 20 jaar vóór de eindkap.

  • Gebruik: (T)

Goed gebruikshout voor kisten, kratten, spaanplaten; mijnhout (na 35-40 jaar, beter dan Corsicaanse den).

  • Groeisnelheid: (T)

Veel sneller dan groveden. Ook op arme gronden meer dan 10 m3 per ha per jaar. Op 30-jarige leeftijd reeds grotere hoogte en meer volume dan groveden.

  • Beschadigingen: (T)

Meer schade van konijnen dan Corsicaanse den. Doorstaat bosbrand uitstekend.

  • Herstel: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

 

4.3.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (N)

In verzwakte toestand Myelophilus piniperda, heeft minder last van insectenplagen dan groveden

  • Ziekten: (T)

Ziekten die de Oostenrijkse den kunnen aantasten zijn Rhizina undulata (kan groepsgewijs afsterven veroorzaken), Fomes en Armillaria (minder gevaar dan bij groveden), Brunchorstia pinea (zorgen voor ruime afstand), verder dezelfde ziekten als bij Corsicaanse den, maar is niet gevoelig voor schot. Verder komt, zowel ten noorden als ten zuiden van de rivieren topsterven voor, oorzaak onbekend.

 

4.3.10 Opmerkingen

Oostenrijkse den wordt in NL steeds minder gebruikt.

 

4.3.11 Literatuur

  • Breukelen L. van, Ram J.P., 1993: Vitaliteitsonderzoek in de bossen van de Amsterdamse waterleidingduinen 1991 en 1992; een onderzoek naar de vitaliteit van de eik en de groveden. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: IBNWAG; RA700)
  • Faber P.J.,1988: Oostenrijkse den, groei en opbrengst en Weibull - verdeling van de diameters. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 32/589 (22-20), uitvoerig verslag voor onderzoek in de bos en landschapsbouw "De Dorschkamp" Bd 22 nr. 2).
  • Gerwen C.P., 1983: Brunchorstia taksterven van Corsicaanse en Oostenrijkse den; de analyse van het verband tussen weersomstandigheden in het voorjaar en het optreden van epidemieën. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaf" droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 321597 (347), rapport rijksinstituut voor onderzoek in de bos en landschapsbouw "De DorschKamp" no. 347)
  • Voor verdere literatuur over de Oostenrijkse den wordt verwezen naar www.agralin.nl.

 

4.4 Pinus nigra Arn. Var. Maritima; 2-naaldig

 

4.4.1 Naam

  • Nederland: (T) Corsicaanse den
  • Engeland: (T)      Corsican pine
  • Duitsland: (T)      Korsische kiefer
  • Frankrijk: (N)      Pin de Corse

 

4.4.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

Spanje, Corsica en Griekenland; in Corsica optimum met prachtige zuivere opstanden en natuurlijke verjonging vooral in grote open plekken.

  • Verticale verspreiding: (T)

In Spanje 900-1600 mbz; in Corsica 900-1600 mbz (optimum 1000-1300 mbz); Griekenland 1000-1500 mbz; (in Italië 1400-1800 mbz).

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

Frankrijk, Engeland, Oostenrijk, België (naar men zegt door Napoleon uit Corsica in België geïmporteerd), Zwitserland, Duitsland, Noorwegen, Nederland (in 1848 geïmporteerd), Nieuw-Zeeland. In Nederland op alluviale zanden en in de duinen. Niet meer in Noordoost-Nederland wegens ruwere klimaat en wintervorst (veel in Drenthe afgestorven).

Men stelt wel dat daar waar groveden niet meer wil groeien Corsicaanse den nog kan worden gebruikt. Vaak worden vergelijkingen getroffen met Oostenrijkse den en groveden.

 

4.4.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

Model van Rauh. Tot 40 m hoog, tot 150 cm diameter, tot 1000 jaar oud; op 300 jaar 30-35 m hoog; doorgaande spil, slank, recht; boom ijler en slanker dan Oostenrijkse den, ook ijlere stand van de naalden dan bij Oostenrijkse den. Wat langzame jeugdgroei, later snelle groei. Blijft zijn eindscheut behouden en doorgroeien; opener dan Oostenrijkse den; met korte omhoogstrevende takken.

  • Kroon: (T)

Open kroon, groeit lang volgens model.

Loof: (T)
Blijft 3-5 jaar aan de boom zitten.

  • Stam: (T)

Grote rechtheid met fijne takken; iets rechter en minder takkig dan Oostenrijkse den; lange cilindrische zuil. Groeit in de jeugd langzamer, later sneller en rechter dan groveden; de stamvorm is daardoor beter den groveden. De stamreiniging is middelmatig, goed in gesloten opstanden. Schors dik, grijs, ruw; wonden helen moeilijk.

  • Wortelstelsel: (T)

In de jeugd een vrij schraal lang penworteltje met weinig zijworteltjes; later een penwortelsysteem met strijkwortels.

  • Lichtbehoefte: (T)

Lichthoutsoort; verdraagt meer schaduw dan groveden, (maar denk om Brunchorstia); verdraagt in Spanje zelfs vrij veel schaduw.

 

4.4.4 Klimaat

  • Algemeen: (T)

Middengebergte met een duidelijke inslag van zeeklimaat. Geen lage wintertemperaturen.

  • Temperatuur: (T)

Gevoelig voor lage wintertemperaturen (daarom niet in Noordoost-Nederland aanplanten); is gevoeliger hiervoor dan Oostenrijkse den. Ongevoelig voor hitte.

  • Zon: (T)

Niet gevoelig voor bezonning. Vraagt juist veel licht / zon.

  • Wind: (T)

"Ongevoelig" voor zeewind, alhoewel, hoe meer hieraan blootgesteld hoe slechter de groei; gevoeliger hiervoor dan Oostenrijkse den, daarom in de duinen meer landinwaarts dan Oostenrijkse den.

  • Neerslag: (T)

Geringe eisen ook aan luchtvochtigheid; ongevoelig voor droogte. Kan ook tegen hoge neerslaghoeveelheid

  • Bliksem: (T)

Niet gevoelig.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Niet bestand tegen stof en rook.

 

4.4.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Kalkgronden (oppervlakkig) en kiezelgronden. Lagere eisen dan groveden, maar voor goede groei is toch een redelijk tot goede fysische toestand van de bodem gewenst. Niet op zware en vochtige gronden aanplanten. Kan evenals Oostenrijker op oude landbouwgrond aangeplant worden.

  • Diepgrondigheid: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Zuurgraad: (T)

pH 3,5 - 4,5. Eist geen kalk.

  • P: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Bodemvruchtbaarheid: (T)

Eisen aan mineralen zijn gering.

  • Strooiselvertering: (T)
    Slechte strooiselvertering.
  • Vocht: (T)

Eisen aan bodemvocht zijn lager dan van groveden

 

4.4.6 Vermeerdering

  • Bloei: (N)

Geen gegevens beschikbaar.

  • Vrucht: (T)

Elke 3 tot 5 jaar zaadjaren.

  • Voortplanting: (N)

Door middel van zaad, begin april uit te zaaien. Het zaad moet worden voorgekiemd en gemenied.

  • Kiemplant: (N)

De kiemplant verschijnt 2-4 weken na het uitzaaien boven de grond.

  • Oogst: (N)

Kegels plukken in december/januari.

  • Bewaring: (N)

Luchtdicht afgesloten en koel.

  • Zaad: (N)

1 hl ontvleugeld zaad = ± 50 kg. 1 hl verse kegels = ± 50 kg = 1-2 kg ontvleugeld zaad.

In 1 kg 60.000 - 75.000 zaden (zaden zijn kleiner dan van Oostenrijkse den).

  • Kiemkracht: (N)

75-90% (60-70%).

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

Niet veel geteeld. Weinig tot geen vraag.

 

4.4.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Zeer geschikt voor duinbebossing, maar meer naar binnen en bijv. in luwte van Oostenrijkse den. Niet boven de grote rivieren i.v.m. temperatuur en hoge luchtvochtigheid (Brunchorstia pinea); niet op diluviale zanden. Plantsoen: 1+1 met een minimumlengte van 9 cm bovengronds en een diameter wortelhals van 3 mm of 1+1+1 of 1a 1+1 met een minimumlengte van 15 cm en diameter wortelhals van 5 mm. Voor duinbebossing lang wortelstelsel. Plantsoen slaat moeilijk aan, moeilijker dan Oostenrijkse den. Bij voorkeur in najaar planten. Plantverband 2 x 1,5 m tot 2 x 2 m.

  • Menging: (T) Geen individuele menging met groveden, omdat deze de Corsicaanse den in de jeugd overgroeit; ook niet met Oostenrijkse den want Corsicaanse den groeit sneller dan Oostenrijkse den. Groepsgewijze menging is mogelijk.
  • Dunning: (T)

Inboeten is vaak nodig; geplante Corsicaanse den heeft een traag begin van groei, maar groeit later ook sneller. Dunning sterk ( 75 tot 100% van de kroon vrij) en regelmatig (iedere 4 à 5 jaar) om krachtige groei te behouden; bovendien door te dichte stand Brunchorstia-aantasting, want dan geringere vitaliteit en gebrek aan warmte. In kwijnende bomen ook Myelophilus piniperda. Hoe sterker gedund hoe meer vorstresistent.

  • Natuurlijke verjonging: (T)

Wel waargenomen. In Corsica lukt deze goed.

  • Snoei: (T)

Is nodig voor noestvrij hout, want takafstoting is minder dan bij groveden.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (T)

Met Pinus pinaster in lagere gelegen delen van zijn verbreidingsgebied, met beuk, zilverden en berk in hoger gelegen delen.

  • Bedrijfsvorm: (T)

Opgaand bos in kaalkap. Ook groepsgewijze uitkap. Groepen moeten dan wel groot zijn (> driemaal de boomhoogte). Voor de teelt van kwaliteitshout zijn tussen de 2500 en 3300 stuks per ha nodig.

 

4.4.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Kernhout wordt laat gevormd (60 jaar); harsrijk; volumegewicht 0,68%; tamelijk bros. Minder gewaardeerd dan groveden.

  • Gebruik: (T)

Goed gebruikshout. Toch minder toepassingen dan bij groveden. Prijs ligt over het algemeen ook lager.

  • Groeisnelheid: (T)

Veel groter dan van groveden; reeds op 20-30 jarige leeftijd hoger dan groveden; bijvoorbeeld 9,2 m3/ha/j. bij Corsicaanse den tegenover 5 m3/ha/j. bij groveden. Eén der mooiste Corsicaanse dennenopstanden op het landgoed de Utrecht had op 55-jarige leeftijd 11,4 m3/ha/j. geproduceerd.

  • Beschadigingen: (T)

Door konijnen (echter minder dan Oostenrijkse den) en de woelrat, maar ook door zeer strenge vorst (bijv. 1962/63 en 1955/56). Vorst doodt het cambium en de bast van de stam met als gevolg verdroging en tenslotte afvallen van de naalden (kan 3 jaar duren). Bijzonder droge zomers zijn ook nadelig.

  • Herstel: (T)

Geen gegevens beschikbaar.

 

4.4.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (N)

In verzwakte opstanden met veel kwijnende bomen Myelophilus piniperda; overigens minder last van insecten dan groveden.

  • Ziekten: (T)

Ziekten die de Corsicaanse den aantasten zijn Fomes en Armillaria (maar minder dan groveden), Crumenula sororia (stamkanker), Brunchorstia pinea (door gebrek aan vitaliteit (te dichte stand) en warmte en door te hoge vochtigheid). Het afsterven van laatste jaarscheuten is opvallend in de kroon. Het is een zwakteparasiet. Dus sterk dunnen en niet boven de grote rivieren aanplanten. De Oostenrijkse den heeft geen last van schot.

 

4.4.10 Opmerkingen

Geen.

 

4.4.11 Literatuur

  • Burg, J. van den, 1997: Groei en groeiplaats van de groveden en de Corsicaanse den in Nederland. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" aan de droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 35/906(270), Alterra rapport ISSN 0928-6888 ; 270).

Houdijk, A.L.F.M., 1993: De invloed van verhoogde aluminium - calcium verhoudingen in aanwezigheid van humuszuur en van de uitputting van de aluminiumvoorraad in de bodem op de vitaliteit van de Corsicaanse den. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" aan de droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: IBNWAG ; IV 287)

Blok H., Burg J. van den, 1988: Onderzoek naar het optreden van topsterfte bij de Corsicaanse den (Pinus nigra var. maritima) : eindrapport over het onderzoek in de periode 1969 t/m 1986. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" aan de droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 32/597(527), Rapport / Rijksinstituut voor Onderzoek in de Bos- en Landschapsbouw "De Dorschkamp" ; nr. 527)

  • Voor verdere literatuur over de Corsicaanse den wordt verwezen naar www.agralin.nl.

 

 

5 Pseudotsuga

 

5.1 Pseudotsuga mensziesii (Mirb) Franco. Fam. Pinaceae

 

5.1.1 Naam

  • Nederland: (T) Douglas
  • Engeland / Amerika: (T) Douglas fir, red or yellow fir, oregon pine
  • Duitsland: (T) Douglasie, Douglastanne
  • Frankrijk: (N)      Sapin de douglas

 

5.1.2 Verspreiding

  • Natuurlijke verspreiding: (T)

Van West- tot Noord-Amerika over 27 breedtegraden, namelijk van 550-250 N.B.; d.w.z. het zuiden van Brits Columbia, Washington, Oregon, Californië, via Montana, Idaho tot in Arizona en Nieuw-Mexico; het meest zuidelijke punt is in Mexico. In het bijzonder op de westhellingen van het Cascadengebergte en van de Rocky Mountains. Maximale ontwikkeling langs de Pacific Coast.

  • Verticale verspreiding: (T)

Van 0-2000 mbz.; in het Zuiden tot 3000 mbz., in het Noorden tot 1500 mbz.

Aangezien voor Nederland slechts herkomsten uit het kustgebied betekenis hebben en hierachter de vermelde gegevens vnl. op de kustvorm betrekking hebben, allereerst het volgende. Men onderscheidt 3 geografische typen:

  1. Kustvorm = groene douglas (= viridis), betrekkelijk laat uitlopend, maar in ons land toch vaak nog beschadigd door nachtvorst en ook nogal gevoelig voor wintervorst. Wordt aangetast door wolluis, niet door de naaldziekte Rhabdocline pseudotsugae. Takken horizontaal.
  2. Overgangsvorm = grijze douglas (= caesia), wordt aangetast door Rhabdocline.
  3. Gebergtevorm = blauwe douglas (= glauca, Rocky Mountainvorm), groeit langzamer dan de groene vorm, is goed bestand tegen wintervorst, geen wolluis maar wel Rhabdocline. Takken schuin omhoog.

Binnen deze grote gebieden bestaan er bepaalde herkomsten die meer of minder geschikt zijn. (Zie verder onder selectie en veredeling.)

  • Kunstmatige verspreiding: (T)

Nederland, West-Duitsland, Denemarken, Groot-Brittannië, Frankrijk, Oost-Duitsland, en andere midden-Europese landen. Ook in Nieuw-Zeeland, Chili enz., kortom in maritiem - koel gematigde zone.

 

5.1.3 Kenmerken / Eigenschappen

  • Habitus: (T)

Model van Massart met trekken van Rauh. Kan 1000 tot 1400 jaar oud worden. De jeugdgroei is snel; tamelijk snelle groei tot 80-90 m hoogte (Op 't Loo bij 75-jarige leeftijd 34-38 m hoog en 1000 m3/ha totale productie).

  • Kroon: (T)

Vrij dichte kroon.

  • Loof: (T)

Naald blijft 3,5 - 5,5 jaar aan de boom zitten.

  • Stam: (T)

Min of meer recht, tot 80-90 m lang (in NL tot 43 meter) en 120-180 cm diameter. Maximale ontwikkeling langs de Pacific Coast waar op 80-jarige leeftijd 60 m hoogte wordt bereikt. Soms volhoutig, soms flink taps ('t Loo). De stamreiniging is zeer slecht. De bast is glad, grijsbruin met harsbuilen; later dikke schors

  • Wortelstelsel: (T)

Is relatief zwak ontwikkeld; aanvankelijk penwortel later aanpassend aan het milieu en naast penwortel ook dieper gaande hartwortels. Heeft een hoge wortelintensiteit, kleine wortelreikwijdte, waait nogal eens om. Veel wortelvergroeiingen (Fomes-uitbreiding).

  • Lichtbehoefte: (T)

In de jeugd halfschaduwhoutsoort, later lichtbehoevend en verdrongen door andere meer schaduwverdragende soorten.

 

5.1.4 Klimaat

  • Algemeen: (T)

Grote luchtvochtigheid en in de zomermaanden droog.

  • Temperatuur: (T)

Gevoelig voor nachtvorst, niet in nachtvorstgaten planten; bepaalde herkomsten zijn zeer gevoelig; planten onder scherm helpt vaak onvoldoende. Coulissenaanplant is goed, maar heeft meer tot doel de bedoeling verdamping en zonbestraling in winter en nawinter tegen te gaan. Waken tegen overmaat zon op jonge cultuur.

  • Zon: (T)

Ongevoelig voor zonnebrand.

  • Wind: (T)

Is zeer windgevoelig en vaak ook stormgevaarlijk.

  • Neerslag: (T)

Jong plantsoen is droogtegevoelig; daarom ook eigen kwekerij voor douglas of 1-jarig plantsoen kopen en zelf opkweken tot 3- of 4-jarig (minder kans op uitdrogen bij transport). Daarom thans plantsoen oprooien in januari of februari bij los weer en verpakken in polyethyleen, koel (vorstvrij) bewaren en in april planten. Relatief lage eisen vochtreserve bodem (als Pinus). Gevoelig voor concurrentie wat betreft voedingsstoffen (bijv. bij grasgroei), niet wat betreft water. De vochtbalans, mede in verband met temperatuur, in het zuidoosten van Nederland beperkt aldaar de aanplant van douglas.

  • Bliksem: (T)

Redelijk gevoelig.

  • Luchtverontreiniging: (T)

Douglas is hiervoor gevoelig.

 

5.1.5 Bodem

  • Algemeen: (T)

Douglas behoort tot het meereisend naaldhout. Er bestaat een goed verband tussen bodemtype, vocht, P-totaal en groei. Vraagt vooral goede fysische eigenschappen in de bodem. Bij voorkeur op zgn. bruine bosgronden (holtpodzol); niet op natte of koude gronden, niet op zeer arme of zeer dichte gronden. Niet op lage gronden want dan waait de douglas om (Drenthe). Niet op oud bouwland (Fomes).

  • Diepgrondigheid: (T)

Winterontwatering op minstens 80-100 cm; douglas heeft slechts een geringe tolerantie voor hoge grondwaterstanden; is enigszins gevoelig voor droogte in de zomer.

  • PH: (T)

4,5 - 4,8 (H2O).

  • P: (N)

Hoge behoefte aan fosfaat; P-totaal > 40; bij hoge P-totaal wint douglas het van fijnspar; bij lage P-totaal wint fijnspar het van douglas (Assen-Oost).

  • Bodemvruchtbaarheid: (T)

Hoge behoefte aan stikstof. Hoge behoefte aan kalium; bij grote K-voorziening minder gevoelig voor verdroging in de winter. Eist meer calcium dan groveden en lariks. C/N verhouding is 77: dit is slecht, maar niet alleen bepalend voor de omzetting. Als totaalbeeld kan gesteld worden dat douglas betrekkelijk hoge eisen stelt aan de bodemvruchtbaarheid, maar lage aan vochtreserve al behoort hij tot de groep van het meereisend naaldhout.

  • Strooiselvertering: (T)

Goed tot vrij goed, soms snelle omzetting.

  • Vocht: (T)

Stelt lage eisen aan vochtreserve al behoort hij tot de groep van het meereisend naaldhout

 

5.1.6 Vermeerdering

  • Bloei: (T)

Alle 3 à 4 jaar In april - mei, in ons land minder vaak, door onvoldoende warme zomers. In 1976 was er al in geen 10 jaar bloei geweest of er was (in 1975) een misoogst opgetreden. Hoewel men graag zaadvoorziening heeft uit eigen goede opstanden, komt een goede zaadoogst dus zeer zelden voor; windbestuiving.

  • Vrucht: (T)

Kegel rijp in augustus / september, soms reeds begin augustus. Laat in het najaar het zaad vallen.

  • Voortplanting: (T)

Door middel van zaad in november / december of vroeg in het voorjaar.

  • Kiemplant: (N)

Verschijnt 6-8 weken na het uitzaaien boven de grond met 5-7 kiemnaalden; het opkomen is onregelmatig.

  • Oogst: (N)

Voordat het zaad rijp is, want bij rijpheid valt zaad uit kegel. Kegels plukken wanneer deze nog juist iets groen zijn; of een ander criterium wanneer er harsdruppels op de kegel zitten. Soms reeds in augustus, meestal midden en eind september. De geschikte plukperiode omvat hoogstens 14 dagen in september.

  • Bewaring: (N)

In de kegel.

  • Zaad: (N)

1 hl ontvleugeld zaad = 45-50 kg; 1 hl verse kegels = 25-30 kg en levert 0,3 - 0,4 kg ontvleugeld zaad; per kg 85.000 - 110.000 zaden.

  • Kiemkracht: (N)

80-95%; veel loos zaad bij slechte kegeldracht. Voorkiemen door menging met vochtig zand.

  • Kwekerij bijzonderheden: (N)

1-1,25 kg zaad per are nodig; hieruit worden gemiddeld 350-450 (300-500) planten per m2 verkregen. Ter bescherming tegen koude wind kiembedden voorzien bijv. van takken langs de randen gestoken. Na 1 jaar verspenen met ± 20-25 planten per m2 voor 3-jarig plantsoen. pH kwekerijgrond voor douglas 4,0-4,5.

 

5.1.7 Beheer

  • Aanplant: (T)

Altijd zorgen voor beschutting; slagen is afhankelijk van de voorbehandeling van het plantsoen (polyethyleenverpakking) en minder afhankelijk van het weer tijdens het planten. De voorkeur gaat uit naar planten in april, maar half oktober tot half april en februari -maart kan ook succes hebben. Grote zorg dient aan het plantsoen te worden besteed:

3-jarig plantsoen (1+2) of (2+1) met een minimumlengte van 60 cm en een minimumdoorsnede van de wortelhals van 12 mm. Plantafstand van 2 x 2 m (2500/ha) tot 2 x 1,50 m (3500/ha). Voor grondbewerking kan in vele gevallen worden volstaan met de plantplaatsbewerking met de Kulla of met de bosploegplantmachine

  • Menging: (T)

Menging is economisch interessant, bijvoorbeeld douglas met beuk of berk voor het verhogen van de stabiliteit en verbeteren strooiselvertering. Ook wordt zo de natuurlijkheid verhoogd. Menging van douglas met lariks alleen op de betere gronden. Douglas / lariks in Drenthe; hier wint de douglas het van de lariks. Ook groepsgewijze menging mogelijk. Monoculturen worden afgeraden.

  • Dunning: (T)

Hoogdunning of toekomsbomendunning vanaf het omslagpunt (dan ook t-bomen aanwijzen). In het begin niet te sterk; om de 4 of 5 jaar. Dunning uitvoeren in de zomer in verband met de Phomopsis-gevaar.

  • Natuurlijke verjonging: (T)
    Gaat erg makkelijk. Zonder bodemvoorbereiding in stormgat. Vaak massaal. Om te voorkomen dat de totale bosbodem bedekt wordt met jonge douglas op latere leeftijd delen van de opstand dicht houden.
  • Snoei: (T)

Dode takken worden niet afgestoten, daarom is snoei van t-bomen (60-80 per ha) tot 8 à 10 m hoogte noodzakelijk. Op het moment dat de eerste dunning wordt uitgevoerd (omslagpunt) opsnoeien tot 6 m, indien gewenst later tot 10 m; niet snoeien tussen september en mei i.v.m. Phomopsis; weinig gevaar voor inrotten bij snoeiwonden van levende takken.

  • Natuurlijke menghoutsoorten: (T)

Thuja plicata, Tsuga heterophylla, Abies grandis en Abies amibilis, Picea sitchensis en vele andere soorten. In de jeugd vaak zuiver (massale kolonisatie na brand), later komen de menghoutsoorten erin. Op de ene plaats in zijn verspreidingsgebied is hij duidelijk pionier, op een andere veel minder. In het gebied waar hij voorkomt, komt in juli en augustus nogal eens droog onweer voor, wat tot bosbrand kan leiden. Dan is het zaad van de douglas al rijp en van andere soorten nog niet.

  • Bedrijfsvorm: (T)

Natuurlijke verjonging van ouder douglasbos in groepen of coulissen is eenvoudig mogelijk (o.a. Schovenhorst); de grond moet verwond worden. Soms aanplant onder scherm van oud bos (groveden). Het scherm moet worden geruimd als de toppen van de douglas de levende kroon van de schermbomen raken. Het kappen van het scherm kan dan vrijwel zonder beschadiging van de douglas. In het verleden is in Nederland veel douglas met behulp van coulissenkap ingebracht.

 

5.1.8 Hout

  • Algemeen: (T)

Laat zich niet zo gemakkelijk spijkeren als het hout droog is (voorboren), wel als het vochtig is; ook wel boren, schroeven enz.; betrekkelijk licht, maar sterk. Geelbruine tot rode kern met weinig spint. Volumegewicht 0,58. Gewenst is een gelijkmatige jaarringbouw (2 mm / jaarring). Vrij duurzaam.

  • Gebruik: (T)

Zeer waardevol bouwhout, palen, dwarsliggers, meubels, vloeren, fineer. Handelsnaam is "Oregon Pine".

  • Groeisnelheid: (T)

Opbrengst is één van de belangrijkste economische boomsoorten; brengt 3x zoveel op als groveden (3x zo dik en 2x zo lang). Op 2e groeiklasse 11,5 m3/j/ha totale productie. In Zuid-Nederland is de productie 2 à 3 m3/j/ha lager dan in Midden- en Zuid-Nederland.

  • Beschadigingen: (T)

Gevoelig voor wind.

  • Herstel: (T)

Wonden overgroeien snel.

 

5.1.9 Ziekten en plagen

  • Plagen: (N)

Plagen die voorkomenbij de douglas zijn: Gilletteella cooleyi (wolluis op kustvorm), en Hylobius abietis. In zaad komt de zaadwesp Megastigmus spermotrophus voor. Is er een goed zaadjaar, dan heeft men vaak ook goed zaad, daar de Megastigmus-populatie maar klein is, door geringe hoeveelheid zaad in het voorafgaande jaar. In een slecht zaadjaar is het zaad, dat er nog is, vaak ook nog aangevreten door Megastigmus. In kwekerijen komt de meikever engerling voor. Ook kunnen reeën en herten een plaag vormen voor de douglas.

  • Ziekten: (N)

Ziekten die voorkomen bij de douglas zijn: Rhabdocline pseudotsugae (op caesia en glauca, niet op viridis), Phomopsis pseudotsugae ( is insnoeringsziekte bij bastverwonding, bv. uitslepen, daarom niet snoeien en dunnen tussen september en mei), Phaeocryptopus gäumanni (is douglasschot, ook op Ps. m. viridis), Fomes annosus (vooral op oud bouwland) en Coltrizia schweinitzii (in stam). De douglas is minder gevoelig voor Armillaria mellea dan groveden.

 

5.1.10 Opmerkingen

Douglas kan in de winter makkelijk actief worden; dit is in zijn natuurlijke verspreidingsgebied niet zo erg, daar dit een "fog belt" is, althans waar de kustvorm voorkomt. Dit betekent hier in Nederland in de winter waterverlies ® uitdrogen. Bovendien kunnen de douglasnaalden nog sterk ademhalen bij lage temperatuur, terwijl de assimilatie dan al is opgehouden. Er ontstaat dan een afbraak die resulteert in afname van zetmeel, afname van eiwit, afname van kalium, afname van N, afbraak van chlorophyl tenslotte en ® bruin worden. Daarom beschermen tegen winterzon, zodat temperatuur niet oploopt tot het traject waar ademhaling > assimilatie is. (Zon en uitdrogende wind moeten van het object verwijderd gehouden worden waardoor tevens een hogere luchtvochtigheid wordt bereikt.)

Andere soorten van het geslacht Pseudotsuga zijn:

  • In Noord-Amerika Pseudotsuga macrocarpa
  • in Japan Pseudotsuga Japonica
  • In China Pseuditsuga sinensis, Pseudotsuga forrestii en Pseudotsuga wilsoniana.

 

5.1.11 Literatuur

  • Boosten M., 2001: Natuurlijke verjonging van Douglas (Pseudotsuga menziesii): de rol van groeiplaats, herkomst en beheer. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" aan de Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: Arb/Scrip ; S1917)
  • Wijk M.N. van, Schelhaas M.J, Edelenbosch N.H., 1999: Effecten van een veranderend bosbeheer op de houtkwaliteit : een methode om de invloed van veranderingen in het beheer op de houtkwaliteit te bekijken, toegepast op douglas. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" aan de Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: 35/906(448), Alterra rapport ISSN 0928-6888 ; 448).
  • Joosse J.F., 1994: Kaprichtlijnen voor ongelijkjarig, gemengd bos met als hoofdboomsoorten douglas en beuk. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" aan de Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: Arb/Scrip ; S1584)
  • Bilt J. van de, 1997: Simulatie van dunning in gemengde opstanden van douglas en beuk. Te vinden in de universiteitsbibliotheek "De Haaff" aan de Droevendaalsesteeg 3 in Wageningen (code: Arb/Scrip; S1766).
  • Voor verdere literatuur over de Douglas wordt verwezen naar www.agralin.nl.
[Start] [Bosbouwbegrippenlijst] [Bomen] [Dunning] [Bosinventarisatie] [Ziekten & plagen] [Urban forestry] [Silvigenese] [Vragen] [Links]