Toelichting D

D1. Dunningsinterval

Als de eerste dunning eenmaal heeft plaatsgevonden, is regelmatig ingrijpen noodzakelijk. Want alleen door regelmatig dunnen, wordt een goede kroonontwikkeling gerealiseerd. Verder zorgt regelmatig dunnen dat, op termijn de juiste verhouding tussen de diepte van de levende kroon en het takdode stamdeel wordt bereikt. Daarnaast ontstaat een gelijkmatige jaarringopbouw en in een later stadium een structuurrijk bos. En tenslotte, maar zeker niet onbelangrijk, zorgt regelmatig dunnen ervoor dat houtinkomsten worden gegenereerd.

 

Het optimale dunningsinterval is afhankelijk van de rijkdom van de groeiplaats. Op rijke groeiplaatsen is het noodzakelijk éénmaal in de 4 jaar in te grijpen, op arme groeiplaatsen éénmaal in de 7 jaar. Om het dunningsinterval van de opstand te bepalen, moet dus worden gekeken of de opstand op een rijke of een arme groeiplaats staat. Hierbij kan als hulpmiddel de maximaal haalbare hoogte van volwassen bomen worden gebruikt (B6; maximaal haalbare hoogte). Er geldt: hoe hoger de volwassen bomen, hoe rijker de groeiplaats.

 

U gaat nu de dunningsinterval beoordelen.

N.B. Als u in tabel 1 bij A3 ‘?’ heeft ingevuld, dan kunt u dit beoordelingscriterium overslaan.

 

De beoordeling van de dunningsinterval gaat als volgt:

§         Lees de maximaal bereikbare hoogte van de proefboom af uit tabel 2 bij B6.

§         Bepaal met behulp van tabel D1 het optimale dunningsinterval (4, 5, 6 of 7 jaar).

§         Bepaal aan de hand van het jaartal, ingevuld in tabel 1 bij A3, hoelang geleden de laatste dunning heeft plaatsgevonden.

§         U dient nu vraag D1 met Ja of Nee te beantwoorden. Het antwoord vult u in bij D1 (tabel 4)   .

Vraag D1: Is de periode waarin geen dunning is uitgevoerd korter dan het optimale dunningsinterval aangeeft?

 

Maximale hoogte volwassen bomen

Optimale dunningsinterval

> 23 meter

1 x in de 4 jaar

18 – 23 meter

1 x in de 5 jaar

15 – 18 meter

1 x in de 6 jaar

< 15 meter

1 x in de 7 jaar

Tabel D1: Optimale dunningsinterval

 

 

D2. Kroonruimte

De ideale kroonruimte verschilt per boomsoort. Oostenrijkse den heeft bijvoorbeeld veel meer ruimte nodig dan fijnspar. Door het uitvoeren van dunningen wordt gestuurd in de kroonruimte en dus in de kroonontwikkelingsmogelijkheden van de bomen. Alleen door regelmatig dunnen, ontstaan bomen met diepe vitale groene kronen, die een juiste verhouding hebben tot het takdode stamdeel.

 

De beoordeling van de kroonruimte gaat als volgt:

§         Lees de kroonruimte af uit tabel 2 bij B5.

§         Vergelijk deze waarde met de minimale kroonruimte uit onderstaande tabel (tabel D2).

§         U dient nu vraag D2 met Ja of Nee te beantwoorden. Het antwoord vult u in bij D2 (tabel 4).

Vraag D2: Is de op dit moment aanwezige kroonruimte groter dan de minimale kroonruimte uit tabel D2?

 

Boomsoort

Kroon moet minimaal vrijstaan:

Od, Cd

75%

Jl

50%

Be, Gd

40%

Dg

35%

Ae

30%

Bu, Ei

25%

Fs

20%

Tabel D2: Minimale kroonruimte per boomsoort (zie voor een uitgebreide beschrijving van de minimale kroonruimte: Minimale kroonruimte per boomsoort uitgebreid)

 

 

D3. Lengte takdode stamdeel

Tijdens de ontwikkeling van zaailing tot volwassen boom moet de diepte van de levende kroon goed in de gaten worden gehouden. Bomen in bosverband ondervinden namelijk veel concurrentie. Elke individuele boom probeert daarbij zijn positie in het kronendak veilig te stellen. Door deze lichtconcurrentie sterven de onderste takken af en ontstaat het takdode stamdeel. Indien niet op tijd wordt gedund, ontstaan door dit proces bomen met een lange takdode stam en een kleine, ondiepe kroon. Dit proces is onomkeerbaar, bomen zijn niet in staat om onder de levende kroon nieuwe zijtakken te ontwikkelen. Alleen door op tijd te dunnen, waarbij wordt gestuurd in de concurrentieverhouding tussen de bomen, kan de diepte van de levende kroon worden beïnvloed.

 

Bij het beoordelen van de lengte van het takdode stamdeel worden twee situaties onderscheiden. Situatie I waarin de eindhoogte nog niet bereikt is en situatie II waarin dit wel het geval is.

 

Situatie I. Eindhoogte is nog niet bereikt

Figuur D1: Vergelijking tussen de proefboom en een volwassen bomen uit de omgeving indien de eindhoogte nog niet bereikt is

Indien de eindhoogte nog niet is bereikt, wordt vooral gewerkt aan het ontwikkelen van de ideale boom. Het is daarbij zeer belangrijk om de eerste dunning op het juiste moment uit te voeren. Dit moment is bereikt wanneer het takdode stamdeel van de proefboom de helft van de maximaal haalbare hoogte (B6) heeft bereikt (= omslagpunt).

 

 

Toelichting figuur:

De proefboom is op dit moment 14 meter hoog (= boomhoogte; B2). Deze 14 meter is te verdelen in ongeveer 10 meter takdood (= takdode stamdeel; B3) en 4 meter levende kroon (= diepte van de levende kroon; C1). De hoogte van de volwassen bomen in de omgeving schommelt rond de 24 meter (= maximaal haalbare hoogte; B6).

In de ideale eindsituatie bestaan de 24 meter hoge bomen voor 50% uit levende kroon. Dat betekent dat ideale bomen op deze groeiplaats maximaal 12 meter takdode stam mogen hebben. De proefboom zit daar met 10 meter takdood nog onder. Pas op het moment dat het takdode stamdeel van de proefboom een lengte van 12 meter heeft bereikt wordt de eerste dunning uitgevoerd. Dat moment wordt het omslagpunt genoemd.

 

De beoordeling van de lengte van het takdode stamdeel gaat als volgt:

·         Lees de lengte van het takdode stamdeel af uit tabel 2 bij B4.

·         Lees de maximaal haalbare hoogte van volwassen bomen in de omgeving af uit tabel 2 bij B6. Deel de gevonden lengte door 2 (bijvoorbeeld indien B6 is 24m, dan 24m / 2 = 12m). U dient nu vraag D3 met Ja of Nee te beantwoorden. Het antwoord vult u in bij D3 (tabel 4).

Vraag D3: Is het takdode stamdeel (B4) korter dan de helft van de maximaal haalbare hoogte (B6 / 2)?

 

Situatie I. Eindhoogte is bereikt

Indien de hoogte van de proefboom (B3) min of meer overeenkomt met de maximaal haalbare hoogte van volwassen bomen in de omgeving (B6), dan is de eindhoogte bereikt. Het is dan niet meer mogelijk te sturen in de diepte van de levende kroon. Dit betekent overigens niet dat dunningen achterwege kunnen blijven. De nog resterende levende kroon mag niet (nog) verder omhoog schuiven. In deze fase werken we vooral aan de opbouw van structuur in de opstand.

Wanneer de eindhoogte van de proefboom is bereikt, dat vult u in tabel 4 bij D3 ‘n.v.t.’ in. Of ingrijpen op dit moment noodzakelijk is, hangt dan van de andere beoordelingscriteria af.

 

 

D4. Stabiliteit

Een stabiel bos is opgebouwd uit stabiele bomen met een lage h/d-verhouding. Door het uitvoeren van een dunning is de h/d-verhouding te beïnvloeden. Bomen die meer groeiruimte krijgen, realiseren namelijk meer diktegroei waardoor door de h/d-verhouding afneemt. Door het regelmatig uitvoeren van een dunning wordt bos dus stabieler. Vlak na een dunning is het bos overigens altijd minder stabiel.

 

De beoordeling van de stabiliteit gaat als volgt:

§         Lees de berekende h/d-verhouding af uit tabel 3 bij C3.

§         Ligt de h/d-verhouding onder de 90, dan is de opstand stabiel. In dat geval kunt u in tabel 4 bij D4 ‘ja’ invullen.

§         Ligt de h/d-verhouding boven de 90, dan dient u in bij D4 (tabel 4) ‘nee’ in te vullen. De opstand is dan instabiel.

 

 

D5. Bosstructuur

Een goede bosstructuur is van groot belang. In de ideale situatie wordt minimaal 10-20% van de bosoppervlakte ingenomen door verjonging, struiklaag en open plekken. Hierdoor is het bos stabieler (bijvoorbeeld tegen storm), is er voldoende verjongingsvoortgang, is het bos aantrekkelijk als leefgebied voor de fauna en flora en ontstaan mooie bosbeelden.

Door regelmatig te oogsten (zowel in de vorm van dunningen, als door het uitvoeren van groepsgewijze uitkap) kan een duurzame bosstructuur worden ontwikkeld. Want alleen door het structureel verlagen van de houtvoorraad wordt (letterlijk) ruimte voor de bosstructuur gecreëerd.

 

De beoordeling van de bosstructuur gaat als volgt:

§         Lees de hoogte van de proefboom af uit tabel 2 bij B3.

§         Lees de maximaal bereikbare hoogte af uit tabel 2 bij B6.

§         Er zijn nu twee mogelijkheden:

Mogelijkheid I. B3 << B6

Er hoeft niet aan structuur te worden gewerkt. U kunt in tabel 4 bij D5 ‘n.v.t.’ invullen.

 

Mogelijkheid II. B3 ≈ B6

Lees het antwoord uit tabel 2 bij B7 af en vergelijk dit antwoord met de waarden in de middelste kolom van tabel D3. U kunt nu in de laatste kolom van tabel D3 aflezen of er voldoende structuur aanwezig is. Dit antwoord vult u vervolgens in bij D5 (tabel 4).

 

Vergelijking B3 en B6

Antwoord B7

Is er voldoende structuur?

Hoogte B3 << B6

Ja of nee

Er hoeft niet aan structuur te worden gewerkt

Hoogte B3 ≈ B6

Ja,

meer dan 10% struiken en jonge bomen

Ja

Hoogte B3 ≈ B6

Nee,

minder dan 10% struiken en jonge bomen

Nee

Tabel D3: Beoordeling van de bosstructuur

 

Toelichting tabel:

Het beoordelen van de bosstructuur is alleen noodzakelijk als de hoogte van de proefboom de maximaal haalbare hoogte heeft bereikt (B3 ≈ B6). Is deze hoogte nog niet bereikt (B3 << B6), dan wordt alleen gewerkt aan het realiseren van ideale bomen.

 

[Toelichting D]